De komende weken zal ik in mijn columns ingaan op de vraag: waarom stemmen wij zoals we stemmen. Ik zal vijf factoren behandelen die van invloed zijn op het stemgedrag in Suriname: etnische vertegenwoordiging, belangen, ideologie, boosheid en vertrouwen in leiderschap. Deze column behandelt de factor etniciteit.
Op één van de vele avonden waar ik met Fred Derby op zijn balkon zat te praten, vertelde hij mij een verhaal over Jagernath Lachmon. “Lachmon”, vertelde Derby, “was een man van simpele redeneringen. Dew, als hij mij met jou zou zien, zou hij zeggen: ‘Fred, je kunt doen wat je wilt met je nationalistische ideologie, maar deze jongen is van mij. Als jullie klaar zijn met al jullie nationalistische praatjes, dan komt hij ’s avonds naar huis, mijn huis, ons huis, een Hindostaans huis. En als hij moet stemmen, zal hij in een nationalistische T-shirt naar de stembus gaan, maar hij zal zoeken naar mijn naam op de lijst. Daarom zeg ik je Fred, doe geen moeite, hij is van mij.”
Lachmon komt uit een tijd waarin politiek draaide om één ding: etnische vertegenwoordiging. Onder druk van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd gaven de Nederlanders zelfbestuur aan Suriname. Daarmee konden Surinamers gedeeltelijke staatsmacht verwerven en de ontwikkelingshulp die daarmee op gang kwam, beheren. Iedere etnische gemeenschap had leiders die probeerden via de regeermacht iets te doen voor hun etnische groep en sommigen ook voor zichzelf. Ze kenden de kracht van etnische vertegenwoordiging als een manier om mensen politiek te organiseren.
In het boek dat ik schreef over Eddy Jharap en Staatsolie vertelde Jharap me het verhaal van zijn vader. Die was een stonfotoe VHP’er. Eddy was twintig jaar jong en rebels, toen hij in discussie ging met Ram Sardjoe. Jharap: “Ik stelde dat politici de mensen van de boiti voor de gek hielden met mooie verkiezingsbeloften, die na de verkiezingen snel werden vergeten. Ik wees hen erop dat we al jaren door modder en mul zand naar school moesten lopen, er geen elektriciteit was en dat er niets voor de buurt werd gedaan. Een deel van de toehoorders nam mij dat niet in dank af. De volgende dag hoorde mijn vader, die een activist was van de VHP, dat ik in het openbaar behoorlijk van leer was getrokken tegen een VHP-coryfee. Hij kwam woedend naar me toe en riep: ‘Hoe komt het dat je allerlei nonsens tegen Sardjoe hebt gezegd?’ Voordat ik kon antwoorden, had hij zijn broekriem gepakt en begon op mij in te slaan. Mijn stiefmoeder rende naar mij toe om me te bevrijden en moest daarbij ook enkele riemslagen incasseren.” (p. 26).
Toen Jharap klaar was met de middelbare school zocht hij een overheidsbeurs om in Nederland te studeren. Hij legt uit hoe de politiek verweven was met het beurzensysteem: “Ik werd afgewezen. Ik begreep wel hoe het systeem werkte. De beurzen werden verdeeld op basis van cliëntelisme. De politieke partijen keken naar hun belangrijkste leiders. Hun kinderen kwamen eerst aan de beurt. Ver¬volgens werd in hun familie gekeken wie beloond moest worden. Daarna kwamen de propagandisten aan de beurt. En als er nog iets over was, werd gekeken naar de mensen die geschikt waren, maar niet tot een politieke partij behoorden.” (p. 70).
Zijn vader was een VHP-propagandist, maar die kon geen beurs voor zijn zoon regelen. Jharap: “Mijn vader dacht inderdaad dat hij een belangrijke propagandist was, maar hij werd door de VHP gebruikt tijdens de verkiezingen om men¬sen bij tijd en wijle te intimideren, zoals aanhangers van de Chandieshaw-groep. Dit was een oppositionele partij opgericht tegen de heersende VHP van Lachmon onder de Hindostanen. De VHP stuurde kleine knokploegen langs bij mensen van deze groep om vervelende dingen te schreeuwen of stenen naar hun huis te gooien. Mijn vader was een van die belhamels. Ik had niet overwogen om hem in te schakelen, omdat ik vond dat ik de capaciteiten had om een academische studie succesvol te kunnen afmaken. Bovendien had ik mij bijzonder ingespannen om naar school te gaan en als er een kind was die recht had op een beurs, dan was ik dat wel, vond ik.” (p. 70). Jharap kreeg uiteindelijk geen regeringsbeurs, maar ééntje van Suralco.
Later zat Jharap bij de groep die de Volkspartij oprichtte en politiek wilde bedrijven op ideologische in plaats van etnische basis. Etniciteit was geen issue. De Volkspartij werkte keihard om mensen te organiseren: een weekblad, huiswerkbegeleiding in de wijken, volkscomité’s om de buurten op te knappen en dat alles samen met ideologische scholing. En overal werden ze verwelkomd en met respect behandeld. Bij de verkiezingen van 1977 zouden ze die sympathie vertaald zien in een enorme zetelwinst.
De familie van Jharap sprak lovend over zijn werk bij de Volkspartij. Jharap: “Ik kon de stemmen per stembureau bekijken en zag dat bij sommige stembureaus waar mijn familieleden woonden, we geen enkele stem had¬den gehad, terwijl ze tijdens de verkiezingen positief waren over ons werk. Dat was een vreselijke schok voor mij. Ik probeerde te begrijpen hoe dat kon en vroeg hen hoe het kwam dat ze op andere partijen hadden gestemd. ‘Bhai, ik was in het stemhokje en wilde op je stemmen, maar plotseling ging mijn vinger automatisch naar de olifant.’ Ik realiseerde me dat de tegenpartij kon zien hoe er gestemd was en dat de mensen dat ook wisten. Een stem voor ons was duidelijk ook een stem tegen de oude politiek en de mensen waren nog bang voor intimidatie.”
Ik geloof niet in de theorie van intimidatie. Dat zal ongetwijfeld een rol spelen, maar ik denk eerder dat in 1977 de Volkspartij door de oude partijen werd neergezet als een communistische partij en in de Koude Oorlog werkte dat tegen hen. Misschien speelde ook een rol dat de Volkspartij nog geen manier gevonden had om aansluiting te zoeken bij het gevoel van de mensen en dacht dat mensen alleen op basis van belangen kunnen worden georganiseerd. Verder denk ik dat kiezers etnisch stemmen niet zagen als iets dat slecht is, maar juist als iets dat goed is. Er lag een basissentiment die de linkse beweging niet goed begrepen heeft en dat is representativiteit. Je hebt meer vertrouwen dat iemand die op jou lijkt eerder geneigd is om je belangen te behartigen en dat idee hoeft geen slecht idee te zijn.
De praktijk heeft nu uitgewezen dat de etnische factor is achterhaald door veranderingen in de bevolkingssamenstelling van Suriname. In bijna vijftig jaar tijd hebben zich grote veranderingen voltrokken in de Surinaamse demografie. In 1971 bestond de Surinaamse bevolking voor 37% uit Hindostanen, 31% Afro-Surinamers (vroeger Creolen), 16% Javanen, 10% Marrons, 5% overige (Inheemsen, Chinezen, Boeroe’s en dergelijke) en 0% gemengd. In 2012 bestond de bevolking voor 27% uit Hindostanen, 16% Afro-Surinamers, 14% Javanen, 22% Marrons, 8% overige en 13% gemengd.
De groep gemengden is opvallend groot en bestaat ook uit veel jonge mensen. Zelfs als mensen uitsluitend op basis van etnische representatie een stem uitbrengen, dan zouden de verhoudingen van voor de onafhankelijkheid daarna veranderen. De Marrons zouden een prominente plek krijgen. De groep gemengden (net zo groot als de Javanen en Afro-Surinamers) zou haar stem laten horen. De oude verdeling van stemmen tussen VHP, NPS en KTPI zou behoorlijk veranderen, ook al zou er geen NDP zijn.
Etnische vertegenwoordiging kan twee vormen aannemen: etnische politieke partijen die claimen dat ze een etnische groep vertegenwoordigen of nationale partijen die in hun partij zorg dragen dat verschillende etnische groepen vertegenwoordigd zijn. Die nationale partijen moeten dan een voldoende omvang hebben om een diversiteit van etnische kandidaten te hebben. De VHP is duidelijk een Hindostaanse partij met negen zetels in DNA, en allen zijn zonder uitzondering Hindostanen. PL is een Javaanse politieke partij, maar heeft een Hindostaans DNA-lid. AC is duidelijk een vertegenwoordiging van Marrons. De NPS is met twee zetels te klein om een etnische spreiding te hebben zelfs als ze dat zou willen.
Misschien dat je in de toekomst twee grote politieke blokken krijgt op basis van ideologische tegenstellingen en daarbinnen etnische vertegenwoordiging een plaats krijgt. Voorlopig zijn we halverwege in een overgang van partijpolitiek op basis van etniciteit naar partijpolitiek op basis van ideologie.
Mijn conclusie is dat de etnische factor een rol zal spelen in de Surinaamse politiek, maar niet zo prominent als dat voor de onafhankelijkheid was puur vanwege demografische veranderingen. Volgende week kijk ik naar de tweede van vijf factoren: stemmen op basis van belangen.
Sandew Hira