Ex-minister van Financiën, Gillmore Hoefdraad, in staat van beschuldiging gesteld door De Nationale Assemblee (DNA). Hoefdraad wordt bijgestaan door de advocaten Irene Lalji, Frank Truideman en Murwin Dubois.
De advocaten van Hoefdraad vinden dat Hoefdraad beknot is in zijn rechten en vrijheden, vanwege het feit dat hij niet gehoord is. Er is een besluit genomen om hem in staat van beschuldiging te stellen zonder hem eerst te horen met betrekking tot de vordering van de procureur-generaal (pg). De advocaten leiden uit artikel 8 van de “Wet In Staat van Beschuldigingstelling en Vervolging Politieke Ambtsdragers” af, dat er een hoorplicht geldt. Anders gezegd, de advocaten stellen dat DNA de verplichting had om Hoefdraad eerst te horen. Zij zeggen dat de wet dit dwingend voorschrijft.
Met het eerdergenoemde argument, slaan de betreffende advocaten de plank volledig mis. De door de advocaten gestelde hoorplicht, ontstaat enkel en alleen indien DNA besluit een commissie van onderzoek in te stellen volgens artikel 8 van de betreffende wet. Die commissie is tijdens de tweede vordering van de pg nooit ingesteld, want DNA heeft besloten dat de zaak vatbaar is voor onmiddellijke beslissing.
Artikel 7 Wet In Staat van Beschuldigingstelling en Vervolging Politieke Ambtsdragers
“De Nationale Assemblée overweegt in vergadering bijeen of de vordering, zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3 voor onmiddellijke beslissing vatbaar is dan wel een nader onderzoek nodig is”.
Toelichting
DNA kan overgaan tot een onmiddellijke beslissing om Hoefdraad in staat van beschuldiging te stellen, zonder hem eerst te horen en zonder een nader onderzoek in te stellen. Of, DNA kan besluiten dat er overgegaan wordt tot nader onderzoek. Pas indien nader onderzoek nodig is, wordt er een commissie ingesteld en dan komt artikel 8 van de betreffende wet bij kijken. In dat geval zou er dan wel een hoorplicht ontstaan, op basis van artikel 8.
Artikel 8 Wet In Staat van Beschuldigingstelling en Vervolging Politieke Ambtsdragers
1. Indien De Nationale Assemblée besluit tot het instellen van een nader onderzoek, stelt zij de
stukken in handen van een Commissie van Onderzoek door haar daartoe aan te wijzen.
2. De Nationale Assemblée stelt in het geval genoemd in lid 1 de betreffende politieke
ambtsdrager of de gewezen politieke ambtsdrager in de gelegenheid om te worden gehoord.
Toelichting
Hoefdraad kan alleen gehoord worden indien DNA besluit tot het instellen van een nader onderzoek.
Nu DNA besloten heeft dat er geen nader onderzoek ingesteld wordt, is de hoorplicht dan ook nimmer ontstaan. De hoorplicht van artikel 8 is nimmer ontstaan. Sterker nog, men komt niet eens aan artikel 8 toe, want de zaak was al afgedaan op basis van de mogelijkheid zoals gegeven in artikel 7 (onmiddellijke beslissing).
In de Memorie van Toelichting van de betreffende wet staat ook het volgende:
“Voorts is de strekking van deze bepaling om, mede in verband met het bepaalde in artikel 6, de politieke ambtsdrager of gewezen politieke ambtsdrager de gelegenheid te bieden zich terzake voor te bereiden, indien en voor zover hij gehoord zou worden als aangegeven in artikel 8”.
“Indien en voor zover hij gehoord zou worden”, duidt erop dat “voor het geval hij gehoord zou worden”; hieruit kan afgeleid worden dat hij niet altijd gehoord hoeft te worden.
Nu artikel 7 van de betreffende wet duidelijk en letterlijk aangeeft dat DNA onmiddellijk, dus zonder Hoefdraad eerst te horen, kan besluiten om hem in staat van beschuldiging te stellen, vragen wij ons af hoe de advocaten van Hoefdraad stellen dat er een hoorplicht was.
Wij streven ernaar om onze columns zo kort en bondig te houden, ter wille van de leesbaarheid ervan. Het zou ons te ver voeren om in deze column de handelswijze van de advocaten van Hoefdraad te bespreken. Dat wil niet zeggen dat wij hun handelswijze niet gaan bespreken, want dat gaan wij zeker doen, maar dan in een andere column.
Sunil Sookhlall & Kries Mahabier