Al eeuwen worden de rechten van de binnenlandbewoners (marrons en inheemsen) met de voeten getreden door de mensen die van buiten uit een ware invasie plegen op de bestaanszekerheid van de deze tribale volken. Hierbij gaat het niet alleen om de stedelingen, maar ook het buitenland.
Alvorens dieper in te gaan op deze zeer delicate materie is het van belang om aan te geven dat er van deze zijde uit niet een aversie bestaat voor een verbintenis met de buitenwereld om tot ontwikkeling van het binnenland te geraken. Het een en ander dient in overleg met de gevestigde structuren te geschieden. Als de buitenwereld het hart op de juiste plek heeft, zal er dan ook voor de nodige ondersteuning worden gezorgd, waardoor er van een equal level playing field sprake kan zijn.
Het traditioneel gezag bestaande uit de granmans, kapiteinen, basja’s en een raad van ouderen moet door de overheid (de bestuursinstituten) in Paramaribo actief worden betrokken bij het ontwikkelingsproces van het binneland in al haar facetten. Veelal komt het erop neer dat de ideeën hier in Paramaribo worden geformuleerd zonder de mensen om wie het in wezen gaat te consulteren en hun visie en zienswijze ook mee te nemen in het geheel.
Vanwege deze benadering lopen heel wat goed bedoelde ontwikkelingsinitiatieven op een regelrechte fiasco. Want deze ideeën worden niet gedragen door de lokale gemeenschappen, terwijl zij juist de bakermat hiervan zouden moeten zijn. Wat er moet gebeuren, is dat de bestuurlijke instituten in het binnenland worden versterkt met deskundigheid van buiten en deze vervolgens in conclaaf doen treden met ontwikkelingspartners nationaal en international.
Indien de politieke bereidwilligheid er aanwezig is, hoeft dit niet gezien te worden als een struikelblok. Om vorm en inhoud hieraan te geven, zal men allereerst moeten werken aan het wettelijke kader van de positie van het traditioneel gezag.
Dit houdt in dat het parlement als wetgegevingsorgaan er werk van moeten maken en met dezelfde ijver zoals er gewerkt wordt aan de andere wetgevingsproducten ook te werken aan het institutitionaliseren van de gezagsdragers in het binnenland van Suriname. Als dit is voltooid, zal men met meer gezag en autoriteit kunnen werken aan de ontwikkeling van dat deel van Suriname.
Als de president, Desi Bouterse, samen met de vicepresident, Ashwin Adhin en al de ministers zich mogen omringen met tal van goed bezoldigde deskundigen om het ontwikkelingsbeleid te ondersteunen, moeten de dignitarissen ook in de gelegenheid worden gesteld om dat ook te doen. Simultaan hiermee zal men met een onbevlekte agenda moeten werken aan het oplossen van het reeds eeuwen duren grondenrechtenvraagstuk.
Bij deze wordt er gepleit voor een niet geïsoleerde aanpak. Bij het benaderen van deze problematiek moet men zich laten leiden door een nationale ontwikkelingsvisie aangevuld met de impulsen van de oplossingen die internationaal zijn gevonden voor dit aandachtsgebied. De oprechtheid gebiedt om toe te geven dat het in deze om een zeer complexe juridische en maatschappelijke aangelegenheid gaat.
Opgemerkt dient te worden dat er in de afgelopen jaren verscheidene organisaties en deskundigen zich met niet aflatende ijver hebben ingezet om een oplossing hiervoor te bewerkstelligen. Echter, wij hebben de eindstreep nog niet gehaald en niemand kan ontkennen dat dit euvel de ontwikkeling van het binnenland enorm stagneert. Na de veroordeling van de staat Suriname door de mensenrechtentak van de Organisatie van Amerikaanse Staten in het zogenaamde Saamakka-vonnis is er niet veel meer gebeurd.
Zorgwekkend in deze is dat Surinaamse bestuurskundigen na de laatste evaluatieronde van de uitvoering van dit vonnis in Costa Rica, terug in Suriname onomwonden een nationale interpretatie van de uitvoering van het vonnis hebben aangegeven. Dat heeft erin geresulteerd dat de zaak momenteel nauwelijks te volgen is. Onbegrijpelijk eigenlijk; er is een vonnis, maar het moet naar Surinaamse maatstaven uitgevoerd worden.
Voorts zijn er in mijn optiek drie zaken die tot nu toe spelen, waardoor er nog geen definitieve oplossing gevonden kan worden in deze aangelegenheid. Allereerst zien wij de oriëntatie vanuit het binnenland, waarbij men het gebied beschouwt als iets van hen dat ze moeten krijgen, zodat men zelf de ontwikkelingsrichting kan bepalen. Ten tweede vinden de mensen die daarbuiten wonen dat het gaat om een deel van Suriname en dat er moet worden voorkomen voor de oprichting van een staat in een staat. Ten derde zijn er deskundigen die daadwerkelijk werken aan een oplossing van dit vraagstuk, maar vanwege de zee van tijd, waarmee dit gepaard gaat, krijgen men de indruk dat zij hierbij bezig zijn met een dubbele agenda, waardoor het structurele en duurzame karakter van deze inspanningen dan ook op losse schroeven komen te staan.
Steeds weer stuiten mensen die het hart op de juiste plek hebben voor wat de ontwikkeling van het binnenland betreft op een blinde muur van grondenrechten. Vanwege het feit dat er geen titel is gevestigd op de gronden, kan men geen zaken doen met de financiële instellingen in Paramaribo. Dit is een duidelijke discriminatie, want de mensen rondom Paramaribo hebben die wel, waardoor er makkelijk een hypotheek gevestigd kan worden op deze gronden. Zo worden ze in de gelegenheid gesteld om hun investeringen te financieren.
Bij de definitieve oplossing zal men er wel voor moeten waken dat het om collectieve rechten en geen individuele rechten gaat. Dus de woongemeenschappen moeten de titels bezitten en niet de individuen.
Het binnenland heeft een enorme groeipotentie om een welvarend gebied in Suriname te worden. Daarbij moet gekeken worden naar het reduceren van de uitstoot van broeikast de zogenaamde Co2. Dus inkomsten genereren en tegelijkertijd geen schade berokkenen aan het milieu. Het binnenland als onderdeel van het Amazone-oerwoud is de long van Paramaribo. Uitgaande van deze zienswijze zal het binnenland in de nabije toekomst geëxploiteerd moeten worden op een ecologisch verantwoorde wijze. Ecotoerisme en non timber bosbouwproducten zullen de leidraad hierin moeten vormen.
Ettire Patra