Het schijnt, dat boodschappers over de ware status van het Surinaamse monetaire systeem als de wiedeweerga hun werkzaamheden daarin dienen te staken, opdat ’s lands ‘geldvermenigvuldiger’ongestoord zijn gangetje zal kunnen gaan. Eerst luidde Hans Moison in het geval van De Surinaamsche Bank (DSB) de klok voor het grote publiek en nu is de scheidende directeur van de Hakrinbank, Jim Boussaid, de klokkenluider. Beiden zijn in de schijnwerpers getreden, omdat het bankwezen min of meer gedwongen wordt de spilzucht van president Desi Bouterse cum suis als monetaire realiteit te accepteren.
Het Ministerie van Financiën (lees: Gilmore Hoefdraad) heeft op twaalf juli jongstleden middels een verklaring ontkend, dat van monetaire financiering van het overheidstekort sprake was, nadat de Hakrinbank-directeur bij zijn afscheid tot deze ontboezeming was gekomen. Zij stelt: ‘Het is volstrekt onjuist om te stellen dat vormen van monetaire financiering zich voordoen. Zolang de Centrale Bank van Suriname (CBvS) geen nieuw geld creëert, niet leent aan de banken, maar ook niet aan de overheid en er via banken enkel bestaand geld wordt doorgeleend, is daar geen sprake van’.
Het economische woordenboek definieert monetaire financiering als ‘financiering van het overheidstekort door plaatsing van kortlopende schuld bij het bankwezen, waardoor de geldhoeveelheid toeneemt’. Om vast te stellen of er van monetaire financiering sprake is, is het dus irrelevant of het overheidstekort door de CBvS dan wel het bankwezen gefinancierd wordt. En als de uiteenzetting van Financiën les 1 van monetaire politiek is, dan mag de Surinamer zich in gemoede afvragen, bij welk instituut Hoefdraad zijn opleiding genoten heeft.
Door de kredietverlening schept het bankwezen nieuw geld. Dus men hoeft slechts de toename van het balanstotaal van het bankwezen onder ogen te zien om de geldscheppende kracht van banken te erkennen. De Hakrinbank heeft 1,1 miljard Surinaamse dollar aan de overheid geleend. Deze kredieten hebben de debetzijde van de Hakrinbank-balans met het genoemde bedrag verhoogd, omdat de vorderingen op de overheid zijn toegenomen. De hardheid van deze vorderingen op de overheid heeft Hans Moison en Jim Boussaid slapeloze nachten bezorgd. Doordat de overheid de grootste kredietnemer bij het bankwezen is en zij door het publiek als grootste wanbetaler wordt beschouwd, is een volledige ineenstorting van het Surinaamse monetaire systeem verre van denkbeeldig. Dat het nog niet gebeurd is, komt door het feit, dat Surinaamse spaarders en rekeninghouders in hetzelfde schuitje van bootsman Hoefdraad richting afgrond varen.
Door de perikelen rond het afscheid van Jim Boussaid voelde een ander slachtoffer van Hoefdraad zich genoodzaakt om met ‘goed nieuws’ voor de dag te komen. DSB kwam met het bericht 10,1 miljoen Surinaamse dollar winst na aftrek van belastingen over 2017 te hebben gemaakt. Met een dergelijke berichtgeving worden de rekeninghouders zand in de ogen gestrooid. Het probleem betreft de solvabiliteit en dat is niets anders dan een indicatie over de continuïteit, over levensvatbaarheid op de langere termijn. Wat heb je eraan, als jouw bank vandaag winst maakt, maar over vijf jaar niet meer bestaat? Helemaal niets en bovendien ben je jouw geld dan kwijt.
Wanneer gaat bij het Surinaamse volk de ogen open, dat monetaire economie en de persoon Gillmore Hoefdraad geen enkele causaliteit met elkaar hebben? Als men granman Aboikoni tot governor van de CBvS of minister van Financiën had gemaakt, dan zouden ‘s lands economische prestaties hoogstwaarschijnlijk beter geweest zijn, omdat deze geen gapend gat in zijn handen heeft. Een monetair zwaargewicht kent de waarde van sober- en zuinigheid, terwijl op dit moment de verantwoordelijkheid voor het Surinaamse monetaire systeem in handen van een geldverspiller is gesteld. De meeste Surinamers verlangen terug naar de lage wisselkoersen van weleer, maar zij dienen te beseffen, dat die door mannen met een andere politieke kleur gerealiseerd werden. Wie roept om een lagere koers, vraagt om de reïncarnatie van wijlen governor André Telting en wijlen minister van Financiën, Humphrey Hildenberg.
Drs. Marco Raúl Yard