Nieuwsberichten uit Suriname staan, sedert bekend werd dat de verkiezingen op 25 mei 2020 doorgang zouden vinden, bol van last minute besluiten en handelingen van de regering-Bouterse. Als klap op de vuurpijl, of beter gezegd klap in het gezicht, werd recent de uitgifte bekend van grond die behoort bij het stadspark bekend als Cultuurtuin. De harteloosheid van de betrokkenen bij deze gronduitgifte doet de vraag rijzen of naast het financieel-economisch faillissement waar inmiddels toch wel evident sprake van is, niet ook gesproken moet worden van een moreel-ethisch failliet van bepaalde politici en beleidsmakers.
Wat een financieel faillissement betekent, behoeft geen uitgebreide toelichting. Dit begrip is vrij goed ingeburgerd maar komt in het kort erop neer dat de schulden van een persoon aan meer dan twee personen groter zijn dan zijn inkomsten en hij daardoor niet meer aan zijn schuldverplichtingen kan voldoen. Een faillissement kan niet alleen een natuurlijk persoon betreffen, iemand van vlees en bloed, maar ook een rechtspersoon (naamloze vennootschap, vereniging, stichting of coöperatie) en ook een land. Een staat, denk bijvoorbeeld aan de staat Argentinië, kan ook failleren, failliet gaan dus. In nogal wat commentaren en opinies wordt het spraakgebruik omtrent het begrip ‘faillissement’ verwart met de juridische werkelijkheid. Het niet kunnen voldoen aan je schulden brengt nog geen faillissement met zich mee, daarvoor is een rechterlijke uitspraak nodig. Betreft het een staat, dan zijn het internationale organisaties als bijvoorbeeld IMF en Wereldbank die een dergelijk oordeel vellen door de rangschikking van een dergelijke staat.
Naast dit ‘juridische’ faillissement kan ook de vraag worden opgeworpen of (rechts)personen en staten op moreel-ethisch vlak failliet kunnen gaan. Met andere woorden, in hoeverre zij hun handelen laten leiden door een moreel kompas, waarbij het eigen belang ondergeschikt wordt gemaakt aan het algemeen belang. Dit geldt met name voor personen in dienst van de overheid, in dienst van de staat. Van de overheid als omnipotente vertegenwoordiger van het volk en dé instantie belast met openbaar gezag, mag bij uitstek toch worden verlangd dat zij haar taken naar eer en geweten en derhalve aan de hand van dat morele kompas behartigt. Is dat niet het geval, schuwen representanten van die overheid niet om hun eigen belang voorop te stellen boven de hen opgedragen taak om over het algemeen belang te waken, dan kan met recht ook gesproken worden van een failliete moreel-ethische taakuitoefening, een failliete staat. Kunnen de recente onthullingen in Suriname daartoe worden gerekend?
Op grond van de inaugurele rede van de pas beëdigde president Chan Santokhi kan gevoeglijk worden aangenomen dat de staat Suriname in financieel-economische zin failliet is. De staat Suriname heeft zeer grote financiële schulden die, afgezet tegen haar inkomsten, zich niet gemakkelijk en op korte termijn laten terugbetalen. Het is van belang hier direct bij op te merken dat noch het IMF noch de Wereldbank of enige andere internationale instelling formeel deze conclusie (nog) heeft getrokken. Gezien de recente opwaardering van kredietbeoordelaars na de installatie van de regering-Santokhi, wat duidt op vertrouwen in deze regering, is er goede hoop dat dat oordeel (gelukkig) ook uitblijft.
De aandacht wordt echter gevraagd voor het onderliggende moreel-ethisch vraagstuk. Daar behoeft geen rechter of IMF of Wereldbank aan te pas te komen, maar kan elke burger zijn/haar eigen oordeel daaromtrent vellen. En op dat vlak is het bijzonder slecht gesteld met de staat Suriname.
Het begrip ‘demissionair’ is ingebed in het Nederlandse staatsrecht, welk begrip betekent dat een uitgaande regering zich slechts nog bezighoudt met lopende zaken en beslist geen omstreden zaken mag behandelen. Dat heeft alles te maken met enerzijds het feit dat zo’n uitgaande regering óf niet meer kan rekenen op het vertrouwen van het parlement óf door verkiezingen het eerder gegeven mandaat is ontnomen. Dat laatste wordt in de Nederlandse context zelfs aangenomen nog ruim vóór de daadwerkelijke verkiezingen. Anderzijds heeft het alles te maken met goed bestuur: als uitgaande regering wil je niet de aankomende opzadelen met allerhande dubieuze besluiten en/of handelingen met notabene voor die regering verstrekkende juridische en/of sociale en/of politieke en/of financieel-economische gevolgen.
Weliswaar is het begrip ‘demissionair’ bekend in het Surinaamse staatsrecht, maar daarin niet bepaald ingebed zoals in Nederland, echter kunnen de gebruiken daaromtrent toch wel onder de noemer van goed bestuur worden ondervangen. Goed bestuur, ook in de zin van een moreel kompas voor bestuurders, heeft zijn uitwerking gevonden in algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook in Suriname. Is echter van goed bestuur sprake indien, zowel kort vóór als na de recent gehouden verkiezingen in Suriname, allerhande besluiten en/of handelingen door de afgetreden regering de revue passeren?
Indien sprake is van, afgaande op nieuwsberichten, last minute benoemingen (zelfs van personen die de wettelijke pensioenleeftijd ruim zijn gepasseerd en dus sprake is van buitenwettelijke benoemingen), afsluiten van wurgcontracten (waarvoor onder meer toch de gewezen governor van de Centrale Bank, Robert van Trikt, voor in de gevangenis zit), gronduitgiftes die kort vóór de machtsoverdracht aan de nieuwe regering binnen enkele dagen zijn gerealiseerd en notabene kwetsbare gronden betreffen en het wegmaken van staatseigendommen, dan is evident sprake van wanbestuur dat tevens een moreel-ethisch faillissement van die overheid weerspiegelt. Immers wordt de komende regering geconfronteerd met besluiten en/of handelingen waar zij geen inspraak in heeft gehad, terwijl die inspraak geboden was gelet op het tijdstip van het nemen van die besluiten althans het verrichten van die handelingen.
De vraag is hoe ter zake dit moreel-ethisch failliet het tij te keren. Het antwoord lijkt eenvoudig: door het aannemen van deugdelijke en handhaafbare wetgeving. Naast uiteraard de reeds bestaande algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In complexe samenlevingen is wetgeving bij uitstek het middel om menselijk gedrag te reguleren. Om te voorkomen dat die wetgeving tot dode letters verwordt, is het zaak dat parlement en regering voldoende maatregelen treffen om handhaving mogelijk te maken. Dat wil zeggen het instellen van competent bemenste instituties die aan de hand van duidelijke richtlijnen de handhaving ter hand nemen.
Maar dat is helaas niet voldoende. Regering en parlement zullen ook moeten investeren in onderwijs van haar burgers over de diepere betekenis van het begrip ‘overheid’ in de relatie overheid-burger. De overheid is niet alleen die omnipotente gezagsdrager, maar is eerst en vooral in het leven geroepen om de belangen van alle burgers te dienen, niet slechts van enkelen. Zolang politici en anderen de Surinaamse overheid beschouwen als ‘winti wai, lanti pai’, zal het geconstateerd moreel-ethisch faillissement een moeilijk te bestrijden fenomeen blijken te zijn.
De regering-Santokhi wordt opgeroepen een halt toe te roepen aan deze voor land en volk destructieve uitvoering van openbaar gezag. Niet alleen dienen de gewenste noodzakelijke wettelijke maatregelen te worden getroffen, maar dienen alle daarvoor in aanmerking komende besluiten van de afgetreden regering te worden teruggedraaid en de moreel-ethisch gefailleerden publiekelijk te worden aangesproken. Pas dan zal de regering Santokhi werkelijk openbaar gezag uitstralen!
Steven Alladien