Sociaaleconomische ontwikkeling is niet het gevolg van een toevallige en kortstondige omstandigheid, maar van een bij voortduring ingezette aanhoudende langdurige inspanning over vele generaties. Zulks impliceert continuïteit van economisch beleid. En continuïteit van beleid is slechts te garanderen door institutionele herstructurering dan wel institutionele structurering. Instituten zijn beter in staat om beleid te conserveren, te verbeteren, uit te dragen, en toe te passen dan een toevallige minister of directeur van een departement van bestuur.
Economische ontwikkeling is derhalve een kwestie van lange adem. Het voorgaande impliceert planning, management van het proces van planning en ontwikkeling, monitoring feedback en bijstelling. Vandaar mijn suggestie om ontwikkelingsplanning, organisatie en management onder te brengen in een apart Investerings- en ontwikkelingsinstituut zoals dat in haast alle landen het geval is.
Inleiding
Ik zal me concentreren op het Crisis- en Herstelplan en wat daarmee samenhangt, uiteraard zijn er politieke aspecten in het geding.
In de eerste plaats is de op pagina negen van het Crisis- en Herstelplan gemaakte indeling in het plan, gevolgd door het IMF stand-by agreement, en tot slot het meerjarenontwikkelingsplan, ondeugdelijk. De auteurs hebben kennelijk niet begrepen waarom programma’s van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) haast altijd mislukken en waarom landen decennialang verbonden blijven aan het IMF.
Verder heeft men kennelijk ook niet door waarom haast alle programma’s en projecten in Suriname sinds 1975 grandioos mislukken behalve die projecten waaraan een stevige haalbaarheidsstudie en kundig management bij de uitvoering ten grondslag gelegen hebben.
Het heikele punt is namelijk dat deze drie fasen van elkaar te onderscheiden zijn, maar niet te scheiden zijn. Het IMF-programma kan moeilijk gescheiden uitgevoerd worden van de eerste fase.
De reden waarom IMF-programma’s mislukken is dat aandacht voor de reële economie een sluitpost is. Waar de kern van een aanpassingsprogramma voor wat betreft de macro-economie geconcentreerd is rond het vraagstuk van het realiseren van het begrotingsevenwicht, monetair evenwicht en wisselkoersevenwicht, realisatie van begrotingsevenwicht vereist in de eerste plaats sanering van onnodige uitgaven.
De personeelslasten zullen drastisch omlaag moeten. Ministeries zullen geherstructureerd moeten worden en efficiënter en doelmatiger moeten gaan functioneren. In een kleine economie als de Surinaamse zal een saneringsoperatie grote sociale gevolgen hebben en zal met alle zekerheid de zittende regering noodlottig worden tenzij men in staat is om het sektarisch denken van familie en vrienden te verlaten en over te gaan tot een nationale mobilisatie van alle beschikbare capaciteiten in het land.
Personeel wat afgevloeid zal worden, dan wel op een wachtgeldregeling gezet wordt, zal moeten uitkijken naar een andere betrekking. Dan kan men niet jaren gaan wachten op de arbeidsplaatsen die nog geschapen moeten worden. Blijft het personeel binnen het ambtenarenapparaat dan zal er geen sprake zijn van een merkbare reductie in de overheidsuitgaven en dan zal het bereiken van begrotingsevenwicht illusoir zijn. In vele gevallen zal ongeschoold personeel geschoold moeten worden, omscholing training en opleiding zullen deel moeten uitmaken van het programma.
En wat dat betreft is er voor mij slechts een programma, dat is een economisch hervormingsprogramma, dat de drie eerdergenoemde onderdelen wel omvat, maar niet gescheiden van elkaar in de tijd en in volgtijdelijkheid.
Begrotingsevenwicht kan moeilijk gerealiseerd worden zonder vergroting van de economische bedrijvigheid. Het wordt dus gelijktijdig saneren en investeren. En wanneer de economie in een recessie dreigt te gaan dan wel in een recessie te blijven, dan zal je die investeringen moeten frontloaden. Er zal daarnevens geïnvesteerd moeten worden in institutionele herstructurering. Dat is als het ware het betonijzer in het beton zonder welke het beton niet sterk genoeg is.
Vergroting draagvlak voor het economisch hervormingsprogramma
De regering doet er goed aan consensus te bereiken met de samenleving over het uit te voeren hervormingsprogramma. Wij dienen nationale consensus te bereiken over onze lange-termijn-ontwikkelingsdoelen en over de te volgen ontwikkelingsstrategie. Dat is moeilijk te realiseren zonder een open nationale discussie.
Institutioneel is een ministerie van Buitenlandse Zaken dat zich bezighoudt met business een uitzondering op deze aarde. Het ministerie mist daartoe de nodige competentie, in de meeste landen is die taak voorbehouden aan investerings- en ontwikkelingsinstituten.
Flankerend beleid
Grondslag van het flankerend beleid betreft het opzetten van specialistische instituten, het wijzigen van wetten en het introduceren van nieuwe wetgeving.
Organisatieplanning en management zijn attributen van beschaving. Suriname wordt sinds 1975 gekenmerkt door ongeplande ontwikkeling en chaosontwikkeling. Ik heb in het Frontprogramma van 1987 ruimtelijke ordening als prioriteit aangemerkt. Sinds 1987 heeft er niets wezenlijks op dat gebied plaatsgevonden. Dit is grotendeels te wijten aan het feit dat het bestuur van het land grotendeels bestaat uit niet technische ambtenaren. Suriname is een land van ambtenaren voor ambtenaren door ambtenaren en daar danken wij onze onderontwikkeling aan.
Ruimtelijke ordening is derhalve fundamenteel voor verdere degelijke ontwikkeling van het land.
De koopkracht is in een kleine importeconomie als de onze rechtstreeks gekoppeld aan de wisselkoers. En de wisselkoers is een weerspiegeling van de betalingsbalans. De betalingsbalans naar plaats mag dan wel positief tot neutraal zijn, de betalingsbalans naar bezit, Surinaams bezit welteverstaan, is sterk negatief.
Zie figuur 1 voor de betalingsbalans naar plaats. Daar is te zien dat de overallbalans licht positief dan wel licht negatief is. De exporten uit de mining zijn in geel aangegeven.
In figuur 2 is de handelsbalans, dat is de grootste post op de betalingsbalans, naar bezit weergegeven. Daar is te zien de exportopbrengsten uit de exporten van goederen onder de titel van “nett total income from goods export”.
Verder zijn de fob-importen geconverteerd naar cif-importen, omdat de grensprijs bij importen de cif-prijzen zijn volgens de normen van de Wereldbank en het IMF. Daar is te zien dat de totale importen van goederen en diensten een veel groter bedrag is dan die van de exporten. Aangezien noch Sint-Nicolaas noch minder de kerstman de importen voor ons betaald moet het tekort de bijdrage van de informele sector zijn. En die is goed voor haast 70 procent van de importen.
Het nationaal inkomen wordt ook genoteerd naar plaats, dat is het bruto binnenlands product, en naar bezit, dat is het bruto nationaal product, bbp respectievelijk bnp in het Engels.
Het voorgaande maakt duidelijk waarom de wisselkoers blijft stijgen en impliceert tegelijkertijd dat alle calculaties en scenario exercities aangaande de begroting en betalingsbalans op hete lucht gebaseerd zijn en dus niet valide zijn.
Richard B. Kalloe