Het Universiteitsinstituut voor Kinderrechten zet zich onder andere in om afstudeeronderzoeken van studenten van de Faculteit der Juridische Wetenschappen te publiceren. Het betreft onderzoeken op het gebied van jeugdigen. Makhan Shivandini is onlangs afgestudeerd als Bachelor of Law met als onderwerp: “Het gezag over het minderjarige kind na echtscheiding der ouders in het huidige BW en het concept Nieuw BW.”
De probleemstelling luidt als volgt: Hoe is het gezag over het minderjarige kind geregeld na echtscheiding der ouders in het huidige BW en in het concept Nieuw BW, en wat zijn de belangrijke veranderingen in het belang van het kind?
Artikel 3 van het IVRK geeft aan dat de belangen van het kind bij alle maatregelen betreffende kinderen eerst in overweging moeten worden genomen. Het huidige BW bepaalt dat het kind gedurende het huwelijk van de ouders tot aan zijn meerderjarigheid onder de ouderlijke macht staat (artikel 352 BW). De vader oefent de ouderlijke macht alleen uit (artikel 353 BW). Er is dus sprake van eenhoofdig gezag, terwijl in het CNBW (concept Nieuw BW) het gezag tweehoofdig of eenhoofdig kan zijn.
Het CNBW kent het gezamenlijke ouderlijk gezag en het één-ouder gezag tijdens het huwelijk en na de echtscheiding. Na echtscheiding blijft het ouderlijk gezag in beginsel van rechtswege doorlopen. Slechts in uitzonderlijke gevallen voorziet de rechter in één-ouder gezag. Daarbij is het ‘klem of verloren’-criterium strikt bepalend, waarbij vast komt te staan dat het kind daadwerkelijk klem of verloren raakt tussen de ouders.
In het CNBW blijkt dat de wetgever het belang van het kind vooropstelt en dit criterium ontbreekt in ons huidige BW dat in het belang van het kind zou kunnen dienen. Dat de vader alleen de ouderlijke macht uitoefent in het huidige BW, is in strijd met het gelijkheidsbeginsel zoals opgenomen in de Surinaamse grondwet. In het CNBW wordt bepaald dat beide ouders het ouderlijk gezag bezitten en het ook uitoefenen. Deze wijziging is in het belang van het kind, want bij gezamenlijk ouderlijk gezag heeft het kind na echtscheiding meer contact met beide ouders. Deze regeling ontbreekt in het huidige BW. Met het CNBW komt er een einde aan de toeziende voogdij.
Op grond van artikel 233 CNBW wordt de meerderjarige leeftijd van 21 jaar teruggebracht naar 18 jaar, in tegenstelling tot ons huidige BW. De onderhoudsverplichting blijft bestaan tot 21 jaar (artikel 395a CNBW). De ouders zijn verplicht te voorzien in de kosten van de studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. Ondanks de verlaging van de meerderjarigheidsgrens naar 18 jaar, zijn ouders verplicht hun kinderen tot de leeftijd van 21 jaar te verzorgen en op te voeden. In vergelijking met het huidige BW en het CNBW maakt de leeftijd geen verschil uit met betrekking tot de verzorgingsplicht.
De financiële verplichting van de ouders eindigt dus (behoudens behoeftigheid van het kind) in beginsel op de 21-jarige leeftijd van het kind. Het CNBW brengt echter een kleine aanvullende wijziging aan in artikel 395a lid 3 CNBW, dat bewerkstelligt dat voor kinderen die een studie of opleiding volgen de mogelijkheid wordt geboden dat de ouders moeten doorbetalen totdat het kind 25 jaar is. Ook bij deze wijziging staat het belang van het kind centraal, omdat de verplichting om te voorzien in de kosten van de studie verlengd wordt tot 25 jaar, wat tot op zekere hoogte voordelig is voor het kind.
Ten aanzien van de omgangsregeling bepaalt ons huidige BW dat het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht hebben op omgang met elkaar (artikel 471a BW), terwijl het CNBW een kleine aanvullende wijziging aanbrengt, namelijk dat de niet met het gezag belaste ouder niet alleen recht op omgang heeft, maar ook de verplichting tot omgang met zijn kind (artikel 377a lid 1 CNBW). Voor de ontwikkeling van het kind is het van belang dat het kind contact heeft met beide ouders.
Verder verschilt het huidige BW niet veel van het CNBW wat betreft het informatie- en consultatierecht. Artikel 377b CNBW en artikel 471b CNBW zijn met elkaar overeenkomend in die zin dat de ouder die alleen met het gezag belast is, verplicht is de andere ouder op de hoogte te stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind, en deze te raadplegen, zo nodig door tussenkomst van derden, over de te nemen beslissingen.
Het belang van het kind wordt in het CNBW beter gediend door:
– De regeling over de uitoefening van gezamenlijk ouderlijk gezag tijdens het huwelijk (artikel 251 lid 1 CNBW) in tegenstelling tot ons huidige BW, waarbij de ouderlijke macht alleen door de vader wordt uitgeoefend. Hiermee wordt ook voldaan aan artikel 18 van het IVRK.
– Het doorlopen van dit gezamenlijk ouderlijk gezag na ontbinding van het huwelijk (artikel 251 lid 2 CNBW), alsook de mogelijkheid tot eenhoofdig gezag na echtscheiding (artikel 251a CNBW).
– De verlengde onderhoudsverplichting van de ouders ten opzichte van hun meerderjarige kinderen om tot het 25e jaar in de kosten van hun studie te voorzien (artikel 395a lid 3 CNBW).
Het Universiteitsinstituut voor Kinderrechten (UK) valt onder de Faculteit der Juridische Wetenschappen van de Anton de Kom Universiteit van Suriname. Het bestuur van het UK bestaat uit de volgende personen:
– mr. dr. Maya Manohar (voorzitter)
– mr. Astrid Kalloe (secretaris)
– Nicole Bakker, LLM (lid)
– drs. Sabine de Vries (lid)
Mr. Sharon Headley is begeleider van de student geweest.