Staatsrechtelijke analyse
De wijziging van de Wet op de Staatsschuld raakt aan een fundament van het Surinaamse staatsrecht: het budgetrecht van De Nationale Assemblée (DNA). Volgens de Grondwet heeft DNA de exclusieve bevoegdheid om de begroting vast te stellen en de staatsschuld te controleren. Door een wetswijziging die automatisch overschrijdingen goedkeurt, wordt dit budgetrecht gedeeltelijk uitgehold. Het parlement geeft immers zijn constitutionele controlemiddel grotendeels prijs.
Daar staat tegenover dat de jaarlijkse verplichting tot het indienen van een staatschuldenplan een nieuwe vorm van verantwoording introduceert. Dat kan bijdragen aan transparantie, maar de balans tussen controle en beleidsvrijheid verschuift wel ten gunste van de uitvoerende macht.
Juridische analyse
Juridisch gezien is de wijziging een regularisatie van een feitelijke situatie: Suriname zit al ruim boven het schuldenplafond van 60 procent van het bbp. De wetgever kiest ervoor dit achteraf te legaliseren, in plaats van de regering in overtreding te verklaren. Dit roept vragen op over de rechtsstatelijkheid: kan een wettelijke norm telkens achteraf worden aangepast zodra zij niet wordt gehaald? Dat ondermijnt de voorspelbaarheid en het bindende karakter van wetgeving.
Tegelijkertijd wordt met de introductie van artikel 3a een tijdelijke uitzondering gecreëerd (tot 31 december 2028). Daarmee blijft de oorspronkelijke norm van 60 procent formeel bestaan, maar wordt zij feitelijk opgeschort. De vraag is of dit geen sluiproute wordt naar structurele normuitholling.
Politieke analyse
Politiek gezien is deze wetswijziging een compromis. De coalitie heeft belang bij het creëren van begrotingsruimte zonder dat de regering juridisch in overtreding blijft. Voor de oppositie is dit een gelegenheid om kritiek te uiten op het gebrek aan discipline en geloofwaardigheid van het financieel beleid. In de Surinaamse politieke praktijk speelt bovendien het risico dat toekomstige regeringen deze tijdelijke uitzondering als precedent gaan gebruiken om opnieuw het schuldenplafond te verruimen. Dat zou de geloofwaardigheid van Suriname richting internationale kredietverstrekkers verder ondermijnen. Het parlement staat dus voor een lastige afweging tussen pragmatisme en principe.
Financieel-economische analyse
Economisch is de situatie helder: de staatsschuld bedraagt ruim 94 procent van het bbp, ver boven de internationale norm. Suriname heeft zonder wetswijziging geen legale ruimte om nieuwe leningen aan te gaan, terwijl er nog steeds structurele tekorten bestaan. De tijdelijke verruiming kan dus worden gezien als een noodzakelijke ademruimte om salarissen, subsidies en investeringen te financieren. De verwachting is dat vanaf 2028 de oliesector inkomsten zal genereren die de schuldquote verlagen.
Maar dit is een risicovol scenario: olie-inkomsten zijn onzeker en gevoelig voor prijsfluctuaties. Indien die meevallen, kan Suriname zijn schuldpositie stabiliseren en zelfs terugbrengen tot 60 procent in 2035/2036. Indien niet, loopt het land het gevaar in een schuldenspiraal terecht te komen.
Conclusie
De wijziging van de Wet op de Staatsschuld is een begrijpelijke, maar tegelijk gevaarlijke ingreep. Staatsrechtelijk verliest het parlement een deel van zijn controlefunctie; juridisch wordt de geldigheid van wettelijke normen onder druk gezet; politiek dreigt precedentwerking; en economisch bestaat er een reëel risico dat de versoepeling leidt tot nieuwe schuldenaccumulatie. De cruciale vraag is of de regering het tijdelijke karakter van deze maatregel kan waarmaken en of de beloofde discipline na 2028 daadwerkelijk wordt gehandhaafd.
Mijn stelling: de wijziging is slechts verdedigbaar als er strikte waarborgen voor transparantie, verantwoording en een geloofwaardig schuldreductieplan worden ingebouwd. Anders verandert de Surinaamse staatsschuldennorm van een harde grens in een elastisch begrip, met alle gevolgen van dien voor de financiële toekomst van het land.
Clayton Hiwat
Bachelor of Arts in de Journalistiek en Rechtenstudent