Aan het einde van de jaren zeventig bevond Suriname zich op politiek als op sociaaleconomisch gebied op een absoluut dieptepunt. Van het optimisme dat er rond de onafhankelijkheid (1975) onder de bevolking had geleefd, was weinig meer over. Het parlement, in de volksmond ‘circus stupido’ genoemd, had eind 1979 zelfs drie maanden niet vergaderd, vanwege een boycot van de oppositie.
De honderden miljoenen guldens aan ontwikkelingshulp die na de onafhankelijkheid het land waren binnengestroomd, hadden voor een groot deel de acute noden van het volk niet gelenigd onder andere betaalbare huisvesting, goed onderwijs en goede gezondheidszorg. Onvoldoende drinkwater en elektravoorziening ontbraken bij grote delen van het volk. De straten en erven kwamen bij een flinke regenbui blank te staan. Zeer slechte medische en ouderdomsvoorzieningen.
De staatsgreep van 25 februari 1980 vormde het begin van het ‘het revolutionair proces’. Aanvankelijk genoot men sympathie onder het volk. De revo-boys zijn er echter niet in geslaagd duidelijk vorm te geven aan dat ‘revolutionair proces’. Op de eerste plaats bestond er binnen de Nationale Militaire Raad (NMR), geen eensgezindheid.
Desi Bouterse, de sterkste man, begon als een avonturier en opportunist de verschillende politieke groeperingen aan te halen of aan de kant te zetten, al naar gelang dat hem van pas kwam en tegen elkaar uitspelen. Zo heeft Bouterse zijn machtspositie in de loop der jaren zeer versterkt. Dit alles leidde tot een ondoorzichtig en steeds wisselend complex van machtsknooppunten om Bouterse heen, van waaruit men elkaar eerder tegenwerkte dan eensgezind gestalte probeerde te geven aan het ‘revolutionair proces’.
Daarbij heeft men hopeloos gefaald om de bevolking bij dat proces te betrekken en het aanvankelijke enthousiasme levend te houden. Een belangrijke reden van dat FALEN is gelegen in het feit, dat de nieuwe machthebbers geen duidelijke visie hadden over hoe het na de staatsgreep verder moest.
Exponenten van de Revolutionaire Volkspartij (Sital, Mijnals Joeman, Brewster, Lie Paw Sam, familie Naarendorp, Frank Playfair) wensten de links socialistische koers a la Cuba te bewandelen en startten met de oprichting van volkscommitees (compleet bewapend met uzi-geweren en militair tenu).
De PALU (Alibux, Krolis, Caldeira, Themen, Dick de Bie, Kanhai) wenste meer een gematigde lijn en zag Brazilië meer als bondgenoot en beschermer. Al deze politieke stromingen, om Bouterse heen, bekampten elkaar meedogenloos. Het resultaat was dat regeringen en ministers een zeer kort leven beschoren waren.
In de periode 1980-1987 heeft Bouterse meer dan honderd ministers als ‘pampers’ verwisseld. Ondanks het feit dat de Nederlandse regering onmiddellijk en onvoorwaardelijk aan de revo-boys 200 miljoen Nederlandse gulden ontwikkelingshulp had verstrekt, was er geen eenheid en was er sprake van stagnatie in de uitvoering van het regeringsbeleid.
De NMR verzocht de vroegere PNR-leider de advocaat mr. Eddy Bruma en Frank Leeflang om een nieuwe burgerregering te vormen die op 15 maart 1980 aantrad: regering Chin A Sen. Begin februari 1982 moest Chin A Sen aftreden en op 31 maart 1982 werd het kabinet Neijhorst geïnstalleerd. Deze regering kreeg te maken met groeiende sociale onrust, die gaandeweg een duidelijk politiek karakter kreeg.
Eind 1982 had de oppositie tegen het militair gezag al zoveel terrein weten te winnen (vakbonden, bedrijfsleven, intellectuelen, media etc.) en waren de conflicten dusdanig geëscaleerd, dat de militaire machthebbers meenden zeer hard te moeten toeslaan om hun positie te redden. In de nacht van 7 op 8 december 1982 werden de oppositiehaarden in brand gestoken en vijftien prominente tegenstanders vermoord.
De Nederlandse regering schortte op 14 december 1982 de ontwikkelingssamenwerking met Suriname op uit protest tegen de schending van de mensenrechten. Van Nederlandse zijde werd als voorwaarde voor een hervatting geëist dat er duidelijke stappen genomen moesten worden tot onder andere het herstel van de democratie in Suriname en dat de mensenrechten, vrijheid van drukpers, vrijheid van vereniging en vergadering en vrijheid van meningsuiting, gewaarborgd moesten zijn.
Ook Brazilië kwam met een waarschuwing middels haar gezant generaal Ventolini die op een middernacht onaangekondigd op Zanderij landde en alle Cubanen uit Suriname heeft doen zetten.
Het Surinaamse electoraat mocht uiteindelijk pas in 1987 naar de stembus gaan om een grondwet goed te keuren en deel te nemen aan algemene verkiezingen. De toen gekozen machthebbers hadden het volk in alle toonaarden bezongen en plechtig beloofd dat zij de grondwet grondig zouden moderniseren en aanpassen aan de eisen van een moderne parlementaire democratie. Vanaf 1987 tot en met heden hebben de Surinaamse machthebbers en gezagdragers dat NOOIT gedaan. Het gekwelde, gegeselde volk van Suriname is zeer geduldig en gezagsgetrouw en wacht nog steeds op de Messias.
Leendert Doerga