In het parlementaire stelsel is het parlement (DNA) het hoogste orgaan van de Staat. In de grondwet van 1975 was dit stelsel in Suriname van toepassing met een ceremoniële president. Vanaf 1987 is dit afgeschaft en een “presidentieel stelsel” door de revo-coupboys ingevoerd met als pater intellectualis Jules Albert Wijdenbosch en Leeflang.
De ministeriële verantwoordelijkheid is in de grondwet van 1987 afgeschaft en de minister is slechts verantwoording verschuldigd aan de president. De president benoemd en ontslaat de ministers. Het parlement is in feite uitgeschakeld , is geen hoogste orgaan van Staat en de afzetbaarheid van de president en vicepresident is vanaf 1987 nooit uitputtend in organieke wetten geregeld. Er is dus geen sprake van een democratische rechtsstaat met rule of law. De president is baas boven baas. Men noemt hem daarom ook “baas”. Onze politieke leiders en parlementariërs (DNA-leden) hebben vanaf 1987 dit systeem gedoogd en zich nooit ingezet voor een democratische ordening met rule of law.
Een parlement zonder controlerende bevoegdheden ten aanzien van de regering is in een moderne democratie ondenkbaar. Controle en mede wetgeving zijn de twee hoofdfuncties van het parlement. Parlementaire controle en ministeriële verantwoordelijkheid staan zeer nauw met elkaar in verband. De ministers zijn verplicht om verantwoording af te leggen aan het parlement, waarbij aan de parlementariërs zeer bijzondere bevoegdheden van controlerende aard toekomen. Heden ten dage wordt er vooral waarde gehecht dat de ministeriële verantwoordelijkheid het staatsrechtelijk fundament vormt voor de verwezenlijking van het beginsel van de democratische controle op het openbaar bestuur.
Dat op grond van de ministeriële verantwoordelijkheid alle bestuurshandelen van zowel de regering als haar bestuursapparaat aan controle door de volksvertegenwoordiging is onderworpen. Door de ministers met de verantwoordelijkheid voor dat alles te belasten wordt het parlement de staatsrechtelijke ingang verschaft voor de controle op het gehele terrein van het openbaar bestuur. Gezaghebbende staatsrechtgeleerden onderschrijven het voorgaande. In de Nederlandse Grondwet is in artikel 68 van de grondwet vastgelegd dat de ministers en staatssecretarissen verplicht zijn de inlichtingen te geven die door een of meer leden van het parlement wordt verlangd: verantwoordingsplicht en inlichtingenplicht. Dit komt tot uiting in het recht van interpellatie, de schriftelijke vragen en het mondelinge vragenuur.
Recentelijk is met de uitgifte van een groot gedeelte van de percelen (staatseigendommen) aan de Waterkant aan een particuliere N.V. (waarbij overtuigend is bewezen dat er gesjoemeld is met de wet onder andere geen schriftelijk advies gevraagd aan de verplichte adviserende instellingen), wederom en bij herhaling de noodzaak van de invoering van de ministeriële verantwoordingsplicht bewezen. Met oplegging van gevangenisstraf en zeer hoge geldboete indien aan het belang van land en volk zeer grote schade is toegebracht.
Een minister kan en mag in dit land straks ook het onafhankelijkheidsplein en de presidentiële residentie aan een toeristische organisatie afgeven, zonder een verantwoording af te leggen. Ook alle percelen langs de Surinamerivier aan particulieren en gunstelingen weggeven, waardoor Suriname geen havenfaciliteiten meer zal hebben. Immers de president is: ‘BOSS’.
In ontwikkelde “beschaafde landen” is dit onmogelijk. Een Wet op de Ruimtelijke Ordening met een vastgesteld bestemmingsplan geeft elke burger het recht om bij schending van de wet naar de rechtbank te stappen. Ook de Wet Openbaarheid van Bestuur legt de regering de verplichting op om openheid van zaken te geven en al ter zake doende documenten af te geven en te publiceren. Ons parlement kent 51 zeer goed betaalde en veel op staatskosten reizende parlementariërs (DNA-leden). Zij dienen en behoren het belang van land en volk te dienen en voor de komende generaties het goede achter te laten, zodat zij daarmee verder kunnen.
Leendert Doerga