Het antwoord is niet bekend maar is op zijn minst bedenkelijk omdat bij de laatste aanpassingen, bij staatsbesluit tijdens de vorige regering (lees vorige president), is uitdrukkelijk bepaald dat de volgende aanpassingen van de bezoldiging van de leden van de rechterlijke macht, bij wet zullen geschieden.
Bij wet, omdat deze bepaling sedert 1975 in de grondwet is vastgelegd en opnieuw in artikel 141 lid 3 van de huidige grondwet van 1987. Bovendien ligt er inderdaad reeds een ontwerp (al jaren) bij De Nationale Assemblee om de geldelijke voorzieningen van de leden van de rechterlijke macht en de procureur-generaal te regelen in samenhang met de wetgevende- en de uitvoerende macht.
Voor de niet ingewijden is het bijzonder bedenkelijk dat bij een simpel staatsbesluit bezoldigingen worden verhoogd van SRD 31.655 naar SRD 47.888 van met name de president van het Hof en de procureur- generaal bij het Hof van Justitie. Als neusje van de zalm gaat een lid bij het Hof van SRD 25.363 naar een maximum van SRD 45.005.
Zolang deze verhogingen niet afwijken van het beleidsuitgangspunt dat de president van het Hof bij wet maximaal een bezoldiging kan toucheren niet meer dan 90 procent van de bezoldiging van de president van de Republiek Suriname, is er geen vuiltje aan de lucht dus niks aan de hand.
Bij S.B. 2022 no.31 is bij resolutie d.d. 16 maart 2022 de bezoldiging van een departementsdirecteur vastgesteld op SRD 18.095. Vanuit de causale verhoudingen die bestaan verdient een minister dan tweemaal de bezoldiging van een departementsdirecteur. Tweemaal SRD 18.095 is gelijk aan SRD 36.190.
De president van de Republiek Suriname hoort te verdienen tweemaal de bezoldiging van een minister dat wil zeggen tweemaal SRD 36.190 is gelijk aan SRD 72.380. Op grond hiervan mag de president van het Hof van Justitie niet meer dan 90 procent van het honorarium van de president van de Republiek Suriname ontvangen. Zolang de president van het Hof niet meer dan SRD 65.142 verdient, is zijn bezoldiging rechtmatig.
Laat onverlet dat er soms enkele bedenkelijke vonnissen in eerste instantie tot stand komen. Gelukkig kan door het systeem altijd correctie plaatsvinden in hoger beroep.
Tenslotte:
In het kader van openbaarheid van bestuur zou het ook redelijk en billijk zijn om aan de leden van het Administratief Beroepsinstituut op het Kabinet van de President, na langer dan één jaar, een schadeloosstelling in verhouding tot de bezoldiging van de president van het Hof toe te kennen.
Eugène van der San