In een samenleving, een rechtsstaat, gelden wet en recht voor eenieder dus ook voor de overheid. Anders is dat in een bananenrepubliek. In een rechtsstaat verdedigen advocaten hun cliënten en zijn daardoor geen boeven of moordenaars advocaten. Eenieder heeft ook het recht om zijn mening of opvatting, niet ongenuanceerd, kenbaar te maken. Een onderbouwd standpunt draagt zelfs bij tot een objectieve meningsvorming in de maatschappij.
Een ander belangrijk beginsel is het rechtszekerheidsbeginsel binnen de rechtsstaat waarbij de beginselen van behoorlijk bestuur het uitgangspunt moeten zijn. Dat op het door de overheid gegeven recht moet kunnen worden vertrouwd en dus gebouwd, geldt als algemeen rechtsbeginsel zowel voor het strafrecht, het privaatrecht als het bestuursrecht (R.J.N. Schlössels, eenzijdig en wederkerig).
Ook de rechtsstatelijke norm dat de overheid slechts rechten en plichten in het leven kan roepen als de overheid daarbij gebruik maakt van in de wet geregelde specifieke bevoegdheden staat bekend als het legaliteitsbeginsel. Kort gezegd, voor bijna alle besluiten geldt dat zij een wettelijke grondslag moeten hebben of afhankelijk zijn of samenhangen met een wettelijke bevoegdheidsuitoefening. Hierbij is een verplichting dat de wetgever zo duidelijk mogelijk moet aangeven welk doel de wettelijke regeling beoogt te dienen.
Ter versterking van het legaliteitsbeginsel geldt het verbod van détournement de pouvoir “het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend”.
Pas als u enkele van deze elementaire basisbegrippen begrijpt zult u in staat zijn het onderhavige 8-decemberstrafproces zoals vervat in het vonnis te beoordelen en zolang het hoogste gezag in het land, het staatshoofd ons uitlegt dat wij in een rechtsstaat wonen mogen wij de rechtsstatelijke eisen ook verlangen of afdwingen.
Als laatste afweging zegt het Hof “ingevolge het systeem van de wet ligt het op de weg van de vervolging om in het natraject van het uitgesproken vonnis tot ten uitvoerlegging daarvan conform de toepasselijke wettelijke bepalingen over te gaan”.
Het dictum is bepalend
Het uitgesproken vonnis van de Krijgsraad in 2019 herhaald in 2021 in verzet, wordt in hoger beroep bevestigd. Nu het Openbaar Ministerie op grond van artikel 480 Wetboek van Strafvordering wil overgaan tot executie van het vonnis, is er een wettelijk beletsel. De veroordeelden vallen onder de bepaling van artikel 3 lid 1 onder A van de moederamnestiewet die in 1992 is bekrachtigd, stellende: Indien personen veroordeeld zijn tot straf, de bevoegdheid tot uitvoering van die straf vervalt en voor zover zij tot uitvoering van die straf in detentie bevinden, het Openbaar Ministerie, of de rechter die de straf heeft opgelegd, de onmiddellijke invrijheidstelling bevelen. Dit is het gevolg van de naleving van de amnestiewet na het proces.
De veroordeelden zijn dus niet verplicht zich neer te leggen bij de executie, maar hebben het recht beroep te doen op die wetsbepaling. Als het Openbaar Ministerie zich hierbij niet wil neerleggen dan is binnen het rechtssysteem waarnaar het Hof in het vonnis verwees, een rechtsgeschil ontstaan. Dit moet dan in ons rechtssysteem worden voorgelegd aan het Hof van Justitie (kan door beide partijen).
Dat is rechtsstatelijk denken, tenzij iemand met de wet in de hand zonder gebabbel mij iets anders kan uitleggen.
Eugène van der San