President Chan Santokhi draagt een zware last. In elke politieke functie is het onvermijdelijk dat een leider wordt geprezen voor successen en soms onevenredig verantwoordelijk wordt gehouden voor tegenslagen. Het is een realiteit die de president openlijk erkent, met een metafoor die suggereert dat snoeien noodzakelijk is om te groeien. Toch roept deze vergelijking vragen op over de diepe snedes in het sociaaleconomische weefsel van Suriname en of deze daadwerkelijk tot bloei zullen leiden. Dit artikel is een reactie op het artikel verschenen in Starnieuws van enkele dagen geleden.
De president wijst terecht op enkele positieve ontwikkelingen, zoals de toegenomen internationale reserves en financiële steun van buitenlandse instanties. Echter, wat vaak over het hoofd wordt gezien in dergelijke rooskleurige weergaves, is de directe impact van economische hervormingen op de dagelijkse levens van de burgers. Hoewel er erkenning is voor de uitdagingen van prijscontroles in een vrije markteconomie, blijft de vraag of deze projecten en maatregelen, zoals de foodbaskets, een structurele en lange termijn verlichting zullen bieden.
De president spreekt over het aanpakken van inflatie, maar een daling van de inflatiecijfers correspondeert niet altijd met een directe verbetering van de koopkracht. De perceptie van het publiek is dat terwijl de economische indicatoren zich in een positieve richting bewegen, hun persoonlijke omstandigheden achterblijven. Dit wordt versterkt wanneer zij geen medewerking van de ondernemersgemeenschap zien om de ‘zoete winst’ te handhaven en dus prijzen betaalbaar te houden.
De goedbedoelde projecten voor huisvesting lijken hoop te bieden, maar een kritische blik is noodzakelijk om te beoordelen of deze projecten haalbaar zijn voor de gemiddelde Surinamer, en of ze aansluiten bij de behoeften van alle lagen van de bevolking. Is het financieren van een driekamerwoning voor SRD 1,6 miljoen realistisch voor een samenleving die nog steeds kampt met economische bezuinigingen en waar het minimumloon niet in verhouding staat tot de kosten voor het aangaan van een dergelijke schuld?
De positie van Santokhi dat Suriname “financieel economisch een betere positie” heeft bereikt klinkt hoopvol. Echter, beleidsmakers moeten waakzaam blijven dat deze “betere positie” niet alleen wordt gereflecteerd in macro-economische succesverhalen, maar ook in de portemonnees en op de diner tafels van alle Surinamers. De uitbreiding van foodbaskets en goedkope voedselprogramma’s zijn nobele initiatieven, maar mogen geen vervanging zijn voor een alomvattend economisch beleid dat duurzame werkgelegenheid en welvaart stimuleert.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat economische hervormingen tijd kosten en dat de resultaten ervan niet onmiddellijk zichtbaar zullen zijn op het “micro-niveau’ van de samenleving. Tegelijkertijd kan men zich afvragen of dergelijke hervormingen adequaat zijn gecommuniceerd en of ze de betrokkenheid van alle delen van de samenleving genieten.
Het is dus cruciaal dat het Surinaamse regeringsbeleid verder kijkt dan de cijfers en successen viert, en eerder beoordeeld wordt op de daadwerkelijke verlichting van de levensomstandigheden van haar burgers. Optimisme is een prachtige deugd, maar het dient verankerd te zijn in een realistisch en inclusief beleid. Voor president Santokhi en zijn team betekent dit een koers navigeren die niet alleen werkt voor Suriname in macro-economische termen, maar ook voor elke individuele Surinamer wiens dagelijkse strijd door de beleidskeuzes zou moeten worden verlicht.
Zal Chan nog 5 krijgen van het Surinaamse volk?
Dr. Ashwin Ramcharan RO