Naar aanleiding van een recent interview op Radio Stanvaste met de heer Rashied Doekhie lijkt het noodzakelijk om dieper in te gaan op het vraagstuk van het presidentschap binnen de Nationale Democratische Partij (NDP).
ADVERTENTIE |
In aanloop naar de verkiezingen van 25 mei zijn er binnen de NDP discussies ontstaan over wie namens de partij als presidentskandidaat naar voren geschoven moet worden. In deze discussie steken enkele hardnekkige misvattingen de kop op die rechtgezet moeten worden — in het belang van de partij én van het democratisch proces.
1. De voorzitter is niet per definitie de presidentskandidaat
Een veelvoorkomende misvatting is dat de partijvoorzitter automatisch ook de presidentskandidaat is. De geschiedenis van de NDP laat iets anders zien. In 2000 werd Rashied Doekhie voorgedragen als presidentskandidaat, en in 2005 was dat Rabin Parmessar — geen van beiden was destijds voorzitter van de partij. De keuze kwam voort uit overleg, draagvlak en strategische overwegingen, niet uit een voorzitterschap.
2. Bouterse: gezag en draagvlak, niet slechts positie
Desiré Delano Bouterse vormde de uitzondering die de regel bevestigt. Als oprichter, wegbereider en onbetwiste leider genoot hij breed gezag en collectieve steun binnen de partij. Zijn voordrachten voor president en vicepresident werden unaniem gedragen — niet omdat hij voorzitter was, maar omdat hij het vertrouwen van de beweging bezat. Opmerkelijk is dat Bouterse ondanks zijn gezag altijd brede consultatie pleegde. Zijn voorbeeld toont aan dat leiderschap gebaseerd op gezag niet gelijkstaat aan eenzijdige besluitvorming.
3. Reglementair vacuüm na het heengaan van Bouterse
Het overlijden van Bouterse heeft blootgelegd dat de statuten en het huishoudelijk reglement van de NDP geen duidelijke procedure bevatten voor de voordracht van een presidentskandidaat. Dit institutioneel vacuüm leidt tot onduidelijkheid en ruimte voor willekeur, precies op het moment dat meerdere capabele leiders met aantoonbaar draagvlak zich profileren — waaronder Ashwin Adhin, Ingrid Bouterse-Waldring en André Misiekaba.
Het is daarom van essentieel belang dat vóór een officiële voordracht het partijreglement wordt aangescherpt, zodat het proces transparant, eerlijk en democratisch verloopt.
4. Een presidentskandidaat vereist een helder profiel én proces
Elke organisatie die wil excelleren, kiest haar leiders op basis van een duidelijk profiel en een zorgvuldig selectieproces. Dit geldt des te meer voor het hoogste ambt in de Republiek.
Een presidentskandidaat hoeft niet noodzakelijk op de DNA-kandidatenlijst te staan. Wat wél telt, zijn competentie, visie en draagvlak — niet iemands formele positie binnen de partijstructuur of het aantal jaren lidmaatschap.
5. Geen directe presidentsverkiezingen in Suriname
Suriname kent geen directe presidentsverkiezingen. De president wordt gekozen door De Nationale Assemblée. Het voortijdig en zonder proces naar voren schuiven van een presidentskandidaat is daarom niet alleen prematuur, maar ook politiek ondoordacht. De partij moet eerst haar interne proces verduidelijken alvorens zulke cruciale besluiten te nemen.
6. Wie heeft het mandaat om te beslissen?
Zonder vastgelegde procedure is de centrale vraag: welk orgaan binnen de NDP is bevoegd om een presidentskandidaat aan te wijzen? Is dat het Hoofdbestuur, het Centraal Politiek Orgaan, of de Algemene Ledenvergadering (ALV) — statutair het hoogste orgaan?
Zonder expliciete mandatering is elke beslissing die op dit vlak wordt afgedwongen niet alleen discutabel, maar ook potentieel in strijd met de partijregels.
7. Het gevaar van uitsluiting en dictaat
Het eenzijdig doordrukken van één kandidaat uit een groep van meerdere bekwame en gedragen leiders — zonder wettelijke basis, zonder profiel en zonder inhoudelijk debat — vergroot de kans op interne verdeeldheid. Het wekt bovendien de indruk van autoritair leiderschap.
Juist in een tijd waarin transparantie en herstel van vertrouwen cruciaal zijn, is dit een stap terug. Het sluit anderen uit die wél “the right person in the right place” kunnen zijn, en dat roept logischerwijs weerstand op.
8. Leeftijd is geen obstakel – maar een troef
De heer Doekhie suggereerde in het interview dat Ashwin Adhin “te jong” zou zijn voor het presidentschap. Opmerkelijk, aangezien Doekhie zelf op 50-jarige leeftijd werd voorgedragen als presidentskandidaat in 2005. Bovendien worden Adhin woorden in de mond gelegd. Wat hij in werkelijkheid stelde, is dat een oudere voorzitter zich beter leent voor het bewaken van de familiewaarden binnen de partij, terwijl jongere leiders meer aansluiting vinden bij de dynamiek en uitdagingen van de 21e eeuw. Het één sluit het ander niet uit — integendeel, ze kunnen elkaar juist versterken.
9. Jong leiderschap is wereldwijd de norm geworden
Wie de internationale politiek volgt, ziet dat jonge leiders steeds vaker opstaan — niet ondanks, maar dankzij hun vernieuwingskracht. Denk aan Ibrahim Traoré (36), president van Burkina Faso; Emmanuel Macron, die op jonge leeftijd president werd van Frankrijk; of Nayib Bukele van El Salvador, die op zijn 37e het hoogste ambt bekleedde en internationaal wordt geroemd om zijn daadkracht.
Bukele sprak in 2019 op de VN-top direct na Adhin – een treffend symbool van jong leiderschap op wereldniveau.
De NDP heeft bovendien een traditie van jonge voortrekkers: het leverde de jongste minister ooit op (27 jaar), en op de huidige kandidatenlijst prijkt nu zelfs een 24-jarige — het jongste lid ooit.
Conclusie
De NDP staat op een kruispunt. Gaat de partij voor gesloten processen gebaseerd op angst en machtsdenken, of kiest zij voor transparante, eerlijke en toekomstgerichte besluitvorming gebaseerd op visie, draagvlak en inhoud?
Het is tijd om misvattingen achter ons te laten en volwassen keuzes te maken. De toekomst van de partij — én van Suriname — vraagt om leiderschap dat gekozen wordt op basis van merite en vertrouwen, niet opgedrongen door angst.
Leiderschap moet niet opgedrongen worden. Leiderschap moet verdiend en erkend worden.
Chantal van der Heuvel
Caricom Leadership Watch (CLW)
[email protected]