Het Constitioneel Hof heeft in het kader van toetsing van de kiesregeling beslist dat het huidige kiesstelsel niet voldoet aan een rechtvaardig kiesstelsel met name als het komt op gelijkwaardigheid van de stemmen en daardoor de artikelen 9 jo 24 kiesregeling strijdig zijn met het beginsel van gelijkheid en van een gelijkwaardig kiesrecht. De soevereine wil van het volk conform artikel 55 van de grondwet is niet terug te vinden in de verkiezingsuitslag vanwege het ongelijke stemgewicht. Het Hof stelt eveneens dat de evaluatie van de grondwet en de kiesregeling nimmer hebben plaatsgevonden.
Er is sprake van “positieve discriminatie” in de verdeling van de DNA-zetels ingevolge de artikelen 9 jo. 24 Kiesregeling, welke thans, gelet op de door het Hof gegeven argumentatie, ongeoorloofd is. De “positieve discriminatie” met betrekking tot DNA- zetelverdeling in het huidige kiesstelsel bestaat al ruim 35 jaar en gelet op de groei van de populatie, evaluatie hiervan een dringende noodzaak is. Een voorrangsregel is van tijdelijke aard en mag niet een blijvend karakter hebben. De “positieve discriminatie” welke is opgenomen in het huidige kiesstelsel is thans niet meer geoorloofd, benadrukt het CHof.
Uit voormelde cijfers valt af te leiden dat het huidige kiesstelsel onrechtvaardig is en dat een minderheid over een meerderheid beslist. Het CHof overweegt dat op de verkiezingsuitslag vanaf 1987 tot heden er steeds sprake is geweest van disproportionaliteit in een democratisch stemrecht welke indruist tegen de grondwettelijke vastgelegde participatie en representativiteit. Uit het cijferonderzoek van het hof is gebleken dat er een groei is van de populatie in alle districten vanaf 1987 tot 2020 en dat de zetelverdeling onveranderd is gebleven. Nu gebleken is uit de cijfers dat er een groei is geweest van de populatie in de verschillende districten waarbij het aantal zetels onveranderd is gebleven acht het Hof het wenselijk dat het huidige kiesstelsel wordt aangepast aan de huidige populatie cijfers voor wat betreft de zetelverdeling.
Ook blijkt uit de cijfers dat de populatie van de districten Paramaribo en Wanica in 2020 gezamenlijk 367.927 inwoners tellen wat 67 procent van het totale landelijke populatie (550.573) is. Dit betekent dat de districten Paramaribo en Wanica die momenteel over 24 zetels in DNA beschikken, ongeveer tweederde van de DNA-zetels zouden moeten krijgen. Hieruit stelt het Hof vast dat 33 procent van de populatie wordt vertegenwoordigd door 27 DNA-leden (zetels).
Het CHof overweegt dat de artikelen 9 jo 24 van de Kiesregeling niet in strijd zijn met artikel 8 van de grondwet voor wat betreft het actief en passief kiesrecht. De artikelen 8 jo 55 Grondwet dienen in samenhang met elkaar te worden gelezen en geïnterpreteerd. De uitkomst van de verkiezingen brengt niet de soevereine wil van het volk tot uitdrukking, omdat niet elke stem hetzelfde gewicht heeft bij de toekenning van de zetels. Hierdoor is er strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod.
De uitkomst van de verkiezingen beantwoordt thans niet meer aan de maatschappelijke realiteit en als gevolg van de zetelverdeling ingevolge artikel 9 Kiesregeling als discriminatoir wordt ervaren. In 1987 heeft het inwonertal als basis gediend voor de berekening van het aantal zetels per district, met uitzondering van de districten die een achterstandspositie hadden.
De advocaat Serena Muntslag-Essed heeft dit jaar een verzoekschrift ingediend bij het Constitutioneel Hof om de Kiesregeling onverbindend te verklaren. Muntslag-Essed heeft het CHof gevraagd antwoord te geven op de rechtsvraag: “Is de Kiesregeling, met name artikel 8 jo 9 jo 24 jo 131, in strijd met de Grondwet en verdragen?”
Het CHof heeft geoordeeld:
1. Dat de artikelen 9 jo 24 Kiesregeling in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatie verbod van artikelen 8 Grondwet
2. Dat de artikelen 9 jo 24 Kiesregeling niet in strijd zijn met artikel 61 Grondwet
3. Dat de artikelen 9 jo 24 Kiesregeling wel in strijd zijn met artikel 55 jo.8 Grondwet
4. Dat de artikelen 9 jo 24 Kiesregeling niet in strijd zijn met de artikelen 25 sub a en c IVBPR.
5. Dat de artikelen 9 jo 24 Kiesregeling wel in strijd zijn met de artikelen 25 sub b IVBPR en 26 IVBPR.
6. Dat de artikelen 9 jo 24 Kiesregeling wel in strijd zijn met artikel 1 jo 23 jo 24 van het AVRM
7. Dat de artikelen 9 jo 24 Kiesregeling niet getoetst kunnen worden aan de artikelen 7 jo. 21 UVRM, vanwege de niet juridische verbindendheid van het UVRM.