De oliemaatschappijen die een overeenkomst hebben gesloten met Staatsolie hebben de regering gevraagd dat de belastingafspraken die voor hen gelden en in 2018 opgenomen zijn in een staatsbesluit, opgenomen worden in de Petroleumwet. De wet werd dinsdag behandeld in De Nationale Assemblee (DNA) en deze is gisteren met algemene 38 stemmen aangenomen.
Asis Gajadien (VHP), voorzitter van de Commissie van Rapporteurs, merkte op dat de wijziging van de Petroleumwet niets anders inhoudt dat de fiscale voorzieningen die afgesproken zijn met Internationaal Oil Companies (IOC’s) en hun contractors in de wet worden opgenomen. Het gaat erom dat deze multinationals en hun contrators vrijgesteld zijn van omzetbelasting, dividendbelasting en zegelrecht.
Stephen Tsang (NDP) wilde weten waarom aan de vooravond van oil and gas de contractors hun sub contractors vrijstelling krijgen van alle belastingen en er juist verzwaringen komen voor het volk. Gajadien zei dat er overeenkomsten getekend zijn en dat de staat niet hiervan kan afwijken.
Rabin Parmessar, fractieleider van de NDP, haalde aan dat de voorwaarden in het staatsbesluit de oliemaatschappijen meer garantie gaven dat de regering niet aan de overeenkomst met Staatsolie zal komen. Parmessar wees op de reputatie van Suriname, dat zich altijd keurig houdt aan afspraken met multinationals en wilde weten waarom de maatschappijen hebben gevraagd dat hun rechten en plichten beter gewaarborgd worden.
Hoewel het mogelijk is dat een regering een Staatsbesluit kan veranderen is het volgens Parmessar nooit gebeurd en wilde hij weten waarom de maatschappijen nu meer garantie willen. “Zijn er indicaties dat de regering de overeenkomst wil openbreken? Waarom komt de regering nu pas met een wetsvoorstel? En waarom moet het zo snel aangenomen worden? Zijn er nadelen als we dit in januari of februari 2023 zouden behandelen? Of gaat het om het vertrouwen?” vroeg Parmessar.
Volgens hem heeft de regering op dit moment geen keuze dan mee te werken met het opnemen van de voorzieningen in de wet. Radjendrekoemar Debie (VHP) merkte op dat de voorzieningen in het Staatsbesluit eerder niet voorkwamen in de Petroleumwet, het decreet Mijnbouw, of enig andere bestaande (heffings)wet.
Aangezien deze faciliteiten niet in een wet in formele zin zijn opgenomen, voldoen deze volgens Debi niet aan de in de grondwet opgenomen vereiste voor het verlenen van vrijstellingen en privileges op het stuk van belastingen en ontberen op grond daarvan dus een wettelijke grondslag.
Met het oog op het algemeen belang gelegen in het verder stimuleren van ontwikkelingen in de petroleumsector, heeft de regering gemeend om de vrijstellingen in de Petroleumwet op te nemen. Debie zei dat de Omzetbelasting per 1 januari 2023 wordt ingetrokken en dat in de Petroleumwet sprake zou moeten zijn van vrijstelling van btw in plaats van omzetbelasting.
Jennifer Vreedzaam (NDP) vroeg dat het parlement inzage krijgt in de production sharing contracts. Ook wilde zij weten als de regering al een prognose heeft wanneer het fiscaal beleid gewijzigd zal worden. “Weten we al hoe de grondstofmarkt de komende jaren eruitziet om inderdaad sturing te geven aan de beleidsvoornemens. We willen niet dat Staatsolie als enige monopolist alleen de besluiten neemt in de hele keten”, stelde Vreedzaam. Ook vroeg zij wanneer de eerste investeringen in olie en gas komen.
Mahinder Jogi (VHP) zei dat Suriname en Staatsolie niet op zichzelf zijn aangewezen en dat het land een reputatie heeft in het nakomen van afspraken. De reputatie van Staatsolie geeft volgens hem reden om niet te twijfelen aan de voornemens. In plaats te praten van een monopolie, zei Jogi dat gesproken moet worden van deskundigheid, kennis en mensen in de leiding die kennis hebben van hoe besluiten genomen moeten worden in het belang van Suriname. “Het vertrouwen dat er is, moeten we niet schaden. We moeten daarop voortbouwen door zaken op te nemen in de wet”, aldus Jogi.