Inheemse- en marronvrouwen in Suriname zijn de hoeksteen van hun familie. Ze zijn sterk afhankelijk van de landbouw om hun kinderen te voeden en om een inkomen te genereren. Klimaatverandering vormt een toenemende bedreiging voor dit primair middel van bestaan, wat leidt tot herhaalde mislukte oogsten.
De voorouderlijke kennis van deze volken met betrekking tot de landbouw blijkt ook minder toepasselijk vanwege het veranderlijk en onvoorspelbaar klimaat. Wat nog meer zout in de wond strooit: Suriname is het enige land in Zuid-Amerika dat nog geen grondenrechten voor inheemse- en marrongemeenschappen heeft erkend, ondanks uitspraken van het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens in 2007 en 2015 om dit te doen.
Inheemse- en marronvrouwen hebben een diepe binding met het land waarop ze leven, waarop ze kinderen baren, waarmee ze voeding op tafel zetten en waarmee ze voor genezing zorgen. Deze gemeenschappen leven in harmonie met de natuur en hebben de bescherming en zekerheid nodig dat het grondgebied niet van hen zal worden afgepakt.
Inheemse volken van Suriname
De inheemsen zijn de eerste bewoners van Suriname. In 1992 werd de Vereniging van Inheemse Dorpshoofden in Suriname (VIDS) opgericht om het traditionele gezag van de inheemse volken te versterken, juridische erkenning van grondenrechten te verkrijgen, regionale samenwerking tussen dorpen te bevorderen en politieke en sociaaleconomische participatie te verbeteren.
Volgens de vereniging zijn er 53 inheemse dorpen verspreid over zeven van de tien Surinaamse districten. Er zijn vier hoofdvolken: Kari’na (Kariben), Lokono (Arowakken), Trio (Tiriyo, Tarëno) en Wayana’s. Bovendien zijn er in de Trio-dorpen kleinere groepen aanwezig zoals de Akurio, Wai-Wai, Katuena/Tunayana, Mawayana, Pireuyana, Sikiiyana, Okomoyana, Alamayana, Maraso, Sirewu en Sakëta, en in de Wayana-dorpen zijn ook Apalai-volkeren aanwezig. Tijdens de laatste volkstelling van Suriname, gehouden door het Algemeen Bureau voor de Statistiek in 2012, bedroeg de inheemse bevolking 20.344, ongeveer 3,8 procent van de toenmalige totale bevolking van 541.638.

Powakka, oase van de zoete ananas
“De aller zoetste ananassen vind je in Powakka” is een uitspraak die je vaak hoort in Suriname.
Wanneer je Deborah Sabajo vraagt of dit waar is, is haar antwoord een vastberaden “ja, natuurlijk!!!!”, met een grote glimlach op haar gezicht. Sabajo is een inheemse Arowak-vrouw die in Powakka woont, waar ze ook is opgegroeid. Ze is ambtenaar van beroep, moeder, echtgenote en landbouwer.
Over het laatste voegt ze eraan toe: “Landbouw is iets wat ik van mijn voorouders heb meegekregen, dus het leeft voort.”
Het proces om Sabajo te interviewen start niet bij de eerste vraag. Het begint weken daarvoor, door eerst contact op te nemen met Sergio Sabajo, kapitein van Powakka; en hem toestemming te vragen zijn dorp aan te doen voor dit onderzoeksartikel. Na zijn zegen te hebben ontvangen, wordt de twee uur durende reis naar het dorp in het district Para voorbereid. Op de ochtend van het interview, een zonnige dag zonder regenwolken, wordt het ijs gebroken met de uitspraak over de allerlekkerste ananas. Sabajo is dan gereed om haar verhaal te vertellen.
Van het identificeren van kostgrondjes – tot het branden – tot het zaaien – tot de oogst
Sabajo plant zoals de meeste andere vrouwen in het dorp, voornamelijk ananas en cassave. Deze gewassen worden deels gebruikt voor eigen consumptie en de rest wordt verkocht. Cassave is een aardvrucht en het hoofdvoedsel van de inheemse- en marronvolken. Van cassave wordt cassavebrood bereid en Kadekra, een mengsel bereid uit het sap van de cassave dat vervolgens met vis of vlees wordt gekookt. Sabajo legt uit dat het zaaien van ananas voornamelijk in november plaatsvindt, waarna het oogstseizoen volgt in mei, juni en juli.
Voordat er gezaaid kan worden, vindt er een uitgebreid proces plaats. Eerst moeten geschikte gronden geïdentificeerd worden. Volgens Sabajo zijn er belangrijke parameters: de grond moet niet gevoelig zijn voor overstromingen, de afstand tot hun huis en hoe goed de bomen op dat specifieke stuk grond groeien. Het laatste is een indicatie van de vruchtbaarheid van het gebied. De gronden kunnen worden onderverdeeld in twee groepen: Kapueri (gronden die eerder voor landbouw zijn gebruikt) en Stambusi (primaire, ongerepte gronden).
De Arowakken hebben een diepe binding met de grond en nadat ze hun kostgronden hebben geïdentificeerd, vragen ze via een heilig ritueel toestemming om de grond voor landbouwdoeleinden te gebruiken. Na het verkrijgen van toestemming beginnen ze met het voorbereiden van de grond door de bomen te verwijderen. Dit proces duurt ongeveer een maand. Nadat de bomen zijn verwijderd, wordt de grond vervolgens verbrand om resterende materie te verwijderen. Idealiter vindt deze verbranding plaats in september, tijdens het droge seizoen onder de brandende zon.
Kritiek kostgronden-branden
Met betrekking tot het branden van grond, is er kritiek geuit op deze traditionele landbouwmethode die door inheemse en marronvolkeren wordt gebruikt, waarbij sommigen de duurzaamheid van de methode en de impact op het milieu betwijfelen. Wanneer dit onderwerp aan Sabajo wordt voorgelegd, benadrukt zij dat zaken in context bekeken moeten worden.
“Mensen moeten niet doen alsof we gewoon op een dag wakker worden en beginnen met het verbranden van de grond. Er is een systeem dat we gebruiken. We vragen om toestemming en maken bepaalde geluiden om de dieren in dat gebied te laten weten dat we zullen branden,” legt zij uit en voegt eraan toe dat het een gecontroleerd proces is, geen onbezonnen actie.
Bovendien wordt volgens haar de methode zodanig uitgevoerd dat de grond in staat is zich te herstellen, waarbij nieuwe bomen volledig groeien binnen twee tot drie jaar. Deze gronden (Kapueri) kunnen daarna hergebruikt worden voor de landbouw. Om het in een breder perspectief te plaatsen: Inheemse volken beschermen 80 procent van de biodiversiteit van de wereld. Wetenschappers hebben ook bevestigd dat het verbranden van het bos door inheemse landbouwers zoals Sabajo, geen ecologische degradatie veroorzaakt. Volgens een studie uit 2023 in Belize kan de slash-and-burn landbouwmethode die door veel inheemse volken wordt toegepast zelfs een positieve impact hebben op de bossen, door de diversiteit van het bos te bevorderen. Het onderzoek toont aan dat de traditionele praktijken van inheemse volken een intermediair niveau van verstoring in bossen kan dragen en dat dit ook de biodiversiteit verbetert.

Klimaatverandering
Suriname kent vier hoofdseizoenen: het klein en groot regenseizoen en het klein en groot droog seizoen, maar klimaatverandering heeft dit verstoord en leidt tot toenemende onzekerheid. Inheemse- en marronvolkeren hebben historisch gezien hun voorouderlijke kennis vertrouwd voor succesvolle landbouwpraktijken. Zo kondigen bepaalde dierengeluiden het begin van het droge seizoen aan, wat betekent dat de gronden gewaaid en gebrand moeten worden. Andere geluiden duiden het begin van het regenseizoen aan. Door veranderende weersomstandigheden zijn deze signalen totaal verstoord.
Sabajo vertelt dat er twee jaar geleden extreme regenval was. Ze konden hun landbouwgrond niet schoonmaken en de landbouwgronden moesten worden verkleind. De cassave-oogst, een wortelknol, mislukte ook omdat de gewassen rotten door de verzadiging van de grond met water. Dit jaar is het tegenovergestelde het geval: er was lange tijd veel zon en de regenval bleef uit.
In de periode van het interview, had de oogstperiode voor ananas moeten plaatsvinden. Echter is er heel weinig ananas geoogst. De vrouwen zullen nu de natuur vragen naar een andere oogstperiode om voldoende ananas van goede kwaliteit te kunnen oogsten.
Toen duidelijk werd dat het oogstseizoen dit jaar niet succesvol zou zijn, was het zeer teleurstellend voor de vrouwen, aldus Sabajo.
“Wanneer de oogst succesvol is, is de vreugde in het hele dorp voelbaar. Iedereen is in een goede stemming. Maar wanneer het mislukt, is het verdriet ook intens.”
Sommige vrouwen overwegen soms zelfs om te stoppen met hun landbouwactiviteiten, maar komen daarop heel gauw terug, gezien opgeven voor hen geen optie is. Ze beginnen elkaar dan te motiveren om alternatieve methoden te vinden zodat zij hun landbouwactiviteiten kunnen voortzetten.
De marron volken van Suriname
Suriname heeft een lange en wrede geschiedenis met slavernij. Volgens het Nationaal Archief in Nederland, de voormalige kolonisator van Suriname, werden er tijdens de slavernijperiode ongeveer 200.000 tot slaaf gemaakte Afrikanen gedwongen naar Suriname gebracht. Dit duurde van de zeventiende tot de negentiende eeuw. Tien jaar voor de afschaffing van de slavernij in 1863 waren er 38.545 tot slaaf gemaakten.

De slavernij in Suriname staat historisch bekend als een van de wreedste die ooit heeft plaatsgevonden; sommigen durfden te ontsnappen van de plantages, waarbij ze het risico liepen op de meest gruwelijke wijze te worden vermoord als ze gepakt werden. Degenen die de gruweldaden op de plantages ontvluchtten, vestigden zich diep in het regenwoud. De dorpen die zij oprichtten bestaan nog steeds en zij zijn de voorouders van de zes Marronvolkeren van Suriname: Okanisi (Ndyuka), Saamaka, Matawai, Aluku, Boni’s en de Kwinti’s. Momenteel zijn er ongeveer 120.000 Marrons in Suriname.
Nyun Lombe
Nyun Lombe is een Saamaka-dorp in Brokopondo, langs de Surinamerivier. Het is per boot bereikbaar, vanuit Klaaskreek, een ander Saamaka-dorp recht tegenover Nyun Lombe. “Nyun” betekent nieuw, maar deze term maakte niet altijd deel uit van de naam. Het dorp heette oorspronkelijk Lombe en was gevestigd op de plek waar het huidige Brokopondo-reservoir ligt.
Het Brokopondo-reservoir werd gecreëerd door de bouw van de Afobaka-dam over de Suriname-rivier tussen 1960 en 1964, voortkomend uit een overeenkomst tussen de Surinaamse regering en de Aluminium Company of America (ALCOA) (de Brokopondo-overeenkomst). Het reservoir beslaat een oppervlakte van 135.000 hectare en dient als een hydro-elektrische energiebron voor de hoofdstad van Suriname, Paramaribo. Het werd aanvankelijk gebouwd ter ondersteuning van de productie van alumina en aluminium. Om het reservoir aan te leggen werden 27 dorpen, waaronder Lombe, overstroomd. Dit resulteerde in de gedwongen transmigratie van meer dan 5000 Saramaccaners.
Zoals bij Powakka begint het proces van reizen naar Nyun Lombe door eerst de zegen te krijgen van kapitein Henry Kafe. De rivier is kalm, wat resulteert in een rustige boottocht. Bij aankomst is er onmiddellijk een sombere sfeer voelbaar. Na een paar momenten wordt snel duidelijk waarom: het dorp is in rouw omdat er recent iemand is overleden. De meeste dorpsbewoners hebben zich verzameld bij een specifieke woning voor een aiti-dei (acht dagen) ceremonie, een rouwbijeenkomst die plaatsvindt acht dagen na de begrafenis. We worden ontvangen door een vrouw die bereid is om een interview te geven, maar anoniem wil blijven in het artikel. Ze brengt ons naar haar kostgrond, die ongeveer 20 minuten lopen van haar huis ligt. Wanneer we de rand van het dorp bereiken en het bos in gaan, wijst de vrouw naar een bepaalde boomstam. Hierdoor worden we herinnerd aan de verwoestingen die in maart 2022 hebben plaatsgevonden.
“Zie je die stam? Je kunt duidelijk de lijn zien tot waar het water heeft gestaan. En kijk daar, dat huis, mijn neef woonde daar. Het lag volledig onder water en is nu verrot.”

Begin 2022, tijdens de eigenlijke korte droge periode, zou moeten zijn, veroorzaakte het La Niña-weerfenomeen extreme regenval in Suriname. Om te voorkomen dat het waterniveau in het Brokopondo-reservoir tot gevaarlijk hoogtes zou stijgen, besloot Staatsolie Power Company Suriname N.V. (SPCS) om de sluisdeuren van het reservoir te openen. Dit leidde tot ernstige overstromingen van dorpen langs de Surinamerivier. Ook Nyun Lombe werd getroffen. De overstromingen waren zo desastreus dat bij sommige huizen alleen het dak nog zichtbaar was.

“We hebben alles verloren. Al onze huizen, onze landbouwgronden, alles was onder water. We kregen geen waarschuwing. Niets. Op een dag werden we gewoon wakker en zagen we dat het water onze huizen overstroomde, dus besloten we te redden wat we konden. Maar uiteindelijk konden we niets redden, de meeste dorpsbewoners moesten vertrekken en ergens anders onderdak zoeken.”
De overstromingen duurden drie maanden, maar de schade heeft een blijvende impact gehad. De vrouw vertelt dat ze enige compensatie heeft ontvangen van de SPCS, maar volgens haar was het een schamel bedrag die specifiek bedoeld was voor de beschadigde huishoudelijke apparaten. Ze kreeg geen compensatie voor haar verloren landbouwgewassen en het verlies van inkomen door de overstroomde landbouwgronden, hoewel de SPCS had beloofd dit te doen.
“Ik huil nog bijna elke dag, maar dan herinner ik mezelf eraan dat ik sterk moet zijn. Ik heb kinderen te voeden. Dus ik moet weer opbouwen.”
Terwijl ze deze woorden uit, bereiken we haar kostgrond. Geleidelijk raakt zij in een vreugdevolle stemming naarmate ze praat over al de gewassen die zij plant. Ze legt uit dat zij de landbouw van haar moeder geërfd heeft. Ze heeft een schat aan gewassen; van groenten zoals sopropo, kouseband, tomaten en pepers, tot fruit zoals ananas en wortelgewassen zoals cassave. Ze is al jaren landbouwer. Net als Sabajo uit Powakka zorgt ze voor voedsel voor haar familie en verkoopt ze de overgebleven gewassen in Paramaribo.
Wat betreft klimaatverandering heeft ze vergelijkbare ervaringen als Sabajo met betrekking tot de onzekerheid van het weer. Dit vermindert de effectiviteit van de traditionele kennis die van haar voorouders via haar moeder aan haar is doorgegeven. Verschillende dieren vernielen ook haar planten, vooral haar ananas. De afgelopen maanden heeft ze veel mislukte oogsten gehad door de extreme hitte, maar opgeven is geen optie.

“Het is duidelijk dat we andere manieren moeten vinden en ons moeten scholen in nieuwere landbouwkennis die veerkrachtiger is en aangepast is aan het klimaat waarmee we nu geconfronteerd worden. Ik hoop dat de regering kan helpen bij het opzetten van trainingsprogramma’s over dit onderwerp.”
De kwestie van wettelijk erkende grondenrechten
Volgens Sabajo is klimaatverandering niet de enige bedreiging voor hun levensonderhoud. Enerzijds is Suriname het enige land op het Zuid-Amerikaanse continent dat de grondenrechten van inheemse- en marronvolken nog niet in de nationale wetgeving heeft erkend. Aan de andere kant hebben opeenvolgende regeringen concessies verleend voor mijnbouw en houtkap in de leefgebieden van de inheemse- en marronvolken. Deze activiteiten leiden tot grootschalige ontbossing en vervuiling van waterbronnen waar de dorpsbewoners afhankelijk van zijn.
In 2007 oordeelde het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens dat de Surinaamse regering moest stoppen met het verlenen van houtkap- en mijnbouwconcessies op het grondgebied van de Saamaka-volken. Dit staat bekend als het Saamaka-vonnis en is een bindende uitspraak die Suriname moet naleven. Bovendien oordeelde hetzelfde hof in 2015 dat de Surinaamse regering collectieve grondenrechten moest verlenen aan de Kaliña en Lokono-volken over het territorium die zij traditioneel hebben bezet en gebruikt. Dit staat bekend als het Kaliña & Lokono-vonnis.
Beide uitspraken bevelen de regering aan om wettelijk erkende grondenrechten te verlenen aan de inheemsen en marrons; tot op heden heeft de regering hier niet aan voldaan. In augustus 2023 werd een wetsontwerp behandeld in het parlement, waarbij de eerste van de drie rondes van deliberaties heeft plaatsgevonden. Na de eerste ronde verklaarde de regering dat het wetsontwerp zou worden aangepast, waarna de tweede ronde zou volgen. Tot op heden heeft dit niet plaatsgevonden en is het onduidelijk wanneer de deliberaties zullen worden hervat.
Hugo Jabini, juridisch adviseur van de Vereniging van Saamaka Gemeenschappen, zegt dat politiek en de persoonlijke belangen van concessiehouders die actief zijn op inheemse en marron-gronden, de boosdoener zijn. Jabini was een sleutelfiguur in het – naar het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens brengen – van de Saamaka-zaak.
Melisa Fredericks, directeur van het Directoraat Duurzame Ontwikkeling voor Inheemse Volken bij het Ministerie van Regionale Ontwikkeling en Sport, zegt dat er enige politieke wil aanwezig is, maar niet genoeg. Ze voegde eraan toe dat de kwestie boven het vermogen van het directoraat is en meer een aangelegenheid van de regering. Tijdens een recente persconferentie van de Surinaamse regering verklaarde minister Albert Ramdin van Buitenlandse Zaken, International Business en Internationale Samenwerking dat de zaak de volledige aandacht van de regering heeft.
Volgens Sabajo zijn er momenteel verschillende zand- en houtconcessies uitgegeven in het grondgebied van haar dorp. De vrouwen van het dorp hebben daarom een nieuwe methode ontwikkeld om hun grond te beschermen: “We hebben besloten om onze landbouwgronden verder van huis te vestigen om ons grondgebied te claimen. Dit maakt ons werk moeilijker, omdat we een langere afstand heen en weer moeten afleggen. Maar elke extra meter is het waard, we zullen niet toestaan dat anderen meer van ons grond vernietigen en ons de toegang tot onze grondenrechten ontnemen.”
Dit verhaal is tot stand gekomen in samenwerking met het Earth Journalism Network, als onderdeel van hun Indigenous Reporting Grant.