De regering-Santokhi heeft in 2020 de moeilijkste start gehad. Suriname werd toen geconfronteerd met meerdere crises. Naast de covid-19-pandemie kampte het land met een betalingsbalanscrisis, een crisis in de overheidsfinanciën, een schuldencrisis en een crisis bij de Centrale Bank van Suriname (CBvS).
“Bij de schuldencrisis was een belangrijk deel van de verplichtingen aan het buitenland. We waren niet in staat om op eigen kracht uit de crisis te komen. De overheid had een tekort van 13,2 procent van het bbp,” zei Harry Dorinnie, Directeur Monetaire Zaken en Economische Aangelegenheden, in het ABC-radioprogramma Welingelichte Kringen.
De econoom merkte op dat in 2012 de Centrale Bank van Suriname een internationale reserve van 1 miljard US-dollars had. In februari 2016 was dit gedaald naar slechts 220 miljoen. “Een tekort van 3 procent van het BBP is al te veel, laat staan 13,2 procent,” aldus Dorinnie.
Daarnaast waren er ook betalingsachterstanden aan binnenlandse crediteuren. Aan binnen- en buitenlandse crediteuren moest er US$ 270 miljoen worden terugbetaald. De economie kon dit bedrag niet opbrengen. De economische groei was met 16 procent gedaald.
Dorinnie benadrukte dat zonder enige beleidsmaatregelen het land al arm was. Hij verklaarde dat toen Suriname in 2012 een internationale reserve van US$ 1 miljard had, hij dacht dat het niet meer mis kon gaan.
De sterke afname van de geldvoorraad werd veroorzaakt door valuta-interventies en het aflossen van schulden. Er vonden valuta-interventies plaats te midden van het overheidstekort, dat tussen 2015 en 2019 rond de 8 procent lag. Dit was onhoudbaar.
“Als een econoom dat niet begrijpt, moet hij zijn diploma verscheuren,” aldus Dorinnie.