Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het artikel van het duo Sunil Sookhlall & Kries Mahabier met als titel “Hof van Justitie: een begraven DNA-lid is nog steeds DNA-lid” op Suriname Herald. Ik heb de behoefte om daar beknopt op te reageren, aangezien een stevige dosis nuancering in deze behoorlijk op zijn plaats is.
Het duo miskent namelijk het specifieke karakter van een kortgedingprocedure. In een kortgedingprocedure zijn de kantonrechter en het Hof van Justitie (Hof) gebonden aan zekere beperkingen. Het kortgeding is een procedure waarin – gelet op de belangen van partijen – een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist.
Daaruit volgt één van de belangrijkste beperkingen van een kortgedingprocedure, namelijk dat het uitsluitend kan gaan om een ‘voorziening’. Als gevolg daarvan kan een vonnis in kortgeding (in beginsel) geen declaratoir of constitutief karakter hebben. Dat betekent, eenvoudig gezegd, dat zo een vonnis niet een rechtstoestand kan vaststellen (declaratoir vonnis) of een rechtstoestand kan scheppen, wijzigen of beëindigen (constitutief vonnis).
De bevoegdheid van de kortgedingrechter is beperkt tot het afwijzen of niet-ontvankelijk verklaren van de vorderingen, of het uitspreken van een condemnatoir vonnis: een vonnis waarbij een partij iets moet doen of nalaten – waarbij het karakter dat dient te zijn van een voorlopige voorziening. Als partijen een definitieve oplossing willen voor een geschil, dan dienen zij een zogenaamde bodemprocedure te voeren.
Met het voorgaande indachtig, dient dan ook het vonnis inzake VHP c.s. / Sapoen c.s. d.d. 20 maart 2020 te worden beschouwd.
Gelet op het beperkt bestek van een kortgedingprocedure (zoals hiervoor beschreven), heeft het Hof mijns inziens terecht zich niet kunnen uitspreken over het lidmaatschap van De Nationale Assemblee (DNA) van de heren Raymond Sapoen en Diepakkoemar Chitan. Indien het Hof zou vaststellen dat de heren Sapoen en Chitan geen lid zijn van DNA, of het lidmaatschap bij vonnis zou beëindigen, dan zou het Hof respectievelijk een declaratoir dan wel constitutief vonnis wijzen; en dat zou buiten de bevoegdheid van het Hof in een kortgedingprocedure zijn.
Het Hof kan in een kortgedingprocedure uitsluitend een voorlopige voorziening treffen, en dat heeft zij dan ook gedaan door te bepalen dat de heren zich niet mogen uitgeven, handelen of gedragen als DNA-leden.
Het Hof heeft zich dan ook keurig binnen zijn bevoegdheden gehouden. Het is aan partijen om een bodemprocedure te entameren, indien zij een definitieve beslissing wensen van de kantonrechter en/of het Hof.
De verwijten van het duo Sookhlall en Mahabier naar het Hof en de opmerking dat het Hof een ‘bizar verwerpelijk precedent’ schept, zijn dan ook mijns inziens volstrekt misplaatst.
Paramaribo, 14 april 2020
Mr. Prenobe Bissessur